Arbeidsongeschiktheid

Hof Den Bosch 090310 werk in eigen onderneming is niet langer passend als onderneming niet meer bestaat

Hof Den Bosch 090310 werk in eigen onderneming is niet langer passend als onderneming niet meer bestaat

7.1 In het tussenarrest van 15 september 2009 heeft het hof met betrekking tot de uitleg van artikel 7 van de toepasselijke polisvoorwaarden een voorlopig oordeel gegeven (r.o. 4.18) en partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten (r.o. 4.19). Dit voorlopige oordeel betreft met name de laatst zin van deze bepaling die inhoudt dat bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid geen rekening wordt gehouden met verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid. Het hof heeft voorshands geoordeeld dat deze zin alleen betrekking heeft op het in het algemeen voorhanden zijn van bepaald werk en niet tevens op het laten voortduren van werk in een eigen onderneming.

7.2 Interpolis heeft naar aanleiding hiervan bij akte te kennen gegeven dat zij zich niet kan vinden in het voorlopig oordeel van het hof. [geïntimeerde] kan zich daar wel in vinden.

7.3 Volgens Interpolis is het al dan niet kunnen verwerven van een geschikte functie een werkloosheidsrisico en omvat dit ook werkzaamheden in het oorspronkelijke bedrijf of beroep, en bepaalt het niet de hoogte van de arbeidsongeschiktheid. Volgens Interpolis komt het in de praktijk van de arbeidsongeschiktheidsverzekering geregeld voor dat een als gevolg van arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk werkende zelfstandige (na het eerste jaar) het eigen bedrijf blijft voortzetten en dat wanneer het bedrijf wordt beëindigd de uitkering op het bestaande niveau wordt gehandhaafd en niet naar het maximale niveau wordt opgetrokken. Interpolis voert aan dat [geïntimeerde] na haar melding van arbeidsongeschiktheid effectief 'passend' werk heeft uitgevoerd. Ten slotte heeft Interpolis een vonnis van de rechtbank Breda van 9 april 2008 overgelegd dat haar standpunt naar zij stelt ondersteunt.

7.4 [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat het destijds bij de 'passende arbeid' in de vorm van eigen werk ging om werk binnen de eigen onderneming. Juist de flexibiliteit van het werken binnen een eigen onderneming bracht mee dat zij nog een periode in staat is geweest om werkzaamheden te verrichten. Nu dat werk niet meer bestaat, dient daar ook niet in theorie rekening mee gehouden te worden bij de beantwoording van de vraag of er nog restcapaciteit is die kan worden ingezet. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit niets dat met artikel 7 van de polisvoorwaarden iets anders is bedoeld. Deskundige [persoon 1] heeft volgens [geïntimeerde] bij zijn beoordeling naar passende arbeid rekening gehouden met de aspecten die bij artikel 7 van belang zijn.

7.5 Het hof overweegt hierover het volgende. [geïntimeerde] heeft binnen de eigen onderneming werkzaamheden uitgevoerd en daarbij haar restcapaciteit benut. Dat dit het geval is geweest is tussen partijen ook niet in discussie. Volgens Interpolis is het in een dergelijke situatie gebruikelijk om te blijven uitgaan van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat geldt bij het uitvoeren van dat werk, ook wanneer er daarna geen eigen onderneming meer voorhanden is. Naar het oordeel van het hof heeft Interpolis geen overtuigende argumenten voor haar standpunt aangevoerd. Aan de arbeidsdeskundige [persoon 1] is destijds verzocht de mate van arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] te bepalen voor het verrichten van werkzaamheden als horecaonderneemster zoals dat in de regel en redelijkerwijs van haar verlangd kan worden, en voor het verrichten van "passende arbeid". De deskundige is tot de conclusie gekomen dat voor [geïntimeerde] geen passende arbeid te duiden valt, óók niet in de horeca. Uitsluitend omdat [geïntimeerde] op dat moment in de omstandigheid verkeerde dat zij met haar echtgenoot een eigen horecaonderneming dreef, waarin zij na het ongeval aanvankelijk gedeeltelijk heeft kunnen doorwerken, heeft de arbeidsdeskundige de arbeidsongeschiktheid gesteld op 59% en niet op 100%. Als de feitelijke omstandigheid van het voorhanden zijn van een eigen onderneming wegvalt, brengt dat mee dat resteert de conclusie dat voor [geïntimeerde] geen passende arbeid te duiden valt, zodat haar arbeidsongeschiktheid vanaf dat moment 100% bedraagt. Een verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid, omdat de arbeidsmarkt zodanig zou zijn dat een op zichzelf voor [geïntimeerde] passende functie voor [geïntimeerde] wegens de economische situatie niet te verkrijgen is, doet zich hier in het geheel niet voor. Het hof blijft daarom bij het oordeel dat in het tussenarrest van 15 september 2009 als voorlopig oordeel is aangegeven. LJN BL9728

Joomla SEF URLs by Artio