Arbeidsongeschiktheid

Rb Den Haag 290807diverse geschillen met betrekking tot recht op uitkering

Rb Den Haag 290807diverse geschillen met betrekking tot recht op uitkering
3. Het geschil

in conventie

3.1. Aegon vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [X] zal veroordelen tot betaling van EUR 20.420,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2006, althans vanaf 12 oktober 2006 (de dag der dagvaarding), met veroordeling van [X] in de proceskosten, inclusief nakosten van EUR 131,- en de wettelijke rente wanneer de kosten niet binnen twee weken na datum van het te wijzen vonnis worden voldaan.

3.2. Ter onderbouwing van haar vordering stelt Aegon dat [arbeidsdeskundige] na zijn bezoek aan [X] op 5 augustus 2004 van mening is dat sprake is van minder dan 25% arbeidsongeschiktheid, waarna Aegon zekerheidshalve een medisch onderzoek heeft geëntameerd. [X] geeft in eerste instantie geen gehoor aan de oproep. Pas na stopzetting van de uitkering maakt hij een afspraak met de door Aegon ingeschakelde deskundige. Vervolgens heeft Aegon de uitkering vanaf 1 januari 2005 voorwaardelijk hervat op basis van 55-65% arbeidsongeschiktheid. Nu Aegon uiteindelijk is gebleken dat [X] voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is, vordert zij de ten onterechte verstrekte uitkering vanaf 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005 terug. De uitkering tot 1 januari 2005 zal Aegon [X] coulancehalve laten behouden, aldus Aegon.

3.3. Met betrekking tot de wettelijke rente stelt Aegon dat zij deze per brief van 17 januari 2006 aan [X] heeft aangezegd, zodat [X] wettelijke rente verschuldigd is vanaf 2 februari 2006.

3.4. [X] voert gemotiveerd verweer.


in reconventie

3.5. [X] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
I. voor recht zal verklaren dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet rechtsgeldig door Aegon is geroyeerd en dientengevolge nog steeds voortduurt en, voor zover nodig, dit royement zal vernietigen;
II. Aegon zal veroordelen de arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van 55-65% arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 juli 2005 te hervatten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de te laat betaalde termijnen, berekend vanaf de dag dat de maandelijkse termijnen verschuldigd waren, althans vanaf 10 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. voor recht zal verklaren dat de arbeidsongeschiktheid van [X] slechts opnieuw - en niet met terugwerkende kracht - kan worden vastgesteld, nadat nieuw arbeidsdeskundig onderzoek door een andere arbeidsdeskundige dan de heer [arbeidsdeskundige] die niet in dienst is van [bureau] is verricht;
IV. Aegon zal veroordelen tot betaling van EUR 57.154,93, zijnde het saldo van de over de periode juli 2005 tot en met december 2006 door Aegon verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkering enerzijds en door [X] verschuldigde premie anderzijds, te vermeerderen met de wettelijke rente over de te laat betaalde termijnen, berekend vanaf de dag dat de maandelijkse termijnen verschuldigd waren, althans vanaf 10 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Aegon zal veroordelen tot betaling van EUR 4.104,- ter zake van de te veel door [X] betaalde premie over het eerste jaar van zijn arbeidsongeschiktheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat [X] de premies heeft voldaan, althans vanaf 10 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. Aegon zal veroordelen in de proceskosten.

3.6. [X] stelt zich op het standpunt dat hij in elk geval tot en met 2006 bij voortduring voor 60% arbeidsongeschikt is gebleven in de zin van de polis en dat Aegon de uitkering niet kan wijzigen zonder deugdelijk deskundigenbericht. [X] grondt zijn vorderingen genoemd onder 3.5. I. en II. - zakelijk weergegeven - op de stelling dat de conclusie van Aegon dat (vóór en vanaf) 1 januari 2005 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid van meer dan 25%, voornamelijk is gebaseerd op [arbeidsdeskundige] 1, 2 en 3. Deze arbeidsdeskundige rapportages voldoen volgens [X] niet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid. Door Aegon wordt ten onrechte gesteld dat [X] niet heeft willen meewerken aan de door Aegon voorgestane rapportages. Aegon handelt in strijd met hetgeen een verzekeraar betaamt door een voorwaardelijke uitkering te verstrekken en vervolgens met terugwerkende kracht het arbeidsongeschiktheidspercentage op minder dan 25 te bepalen. Nu Aegon bij brief van 15 maart 2005 heeft bericht dat [X] voor 55-65% arbeidsongeschikt te achten is en nadien niet uit deugdelijk onderzoek is gebleken dat [X] voor minder dan dit percentage arbeidsongeschikt is, dient Aegon vanaf 1 juli 2005 een uitkering te verstrekken van 60% van de verzekerde jaarrente. Gezien het voorgaande is [X] niet gehouden de tot 1 juli 2005 verstrekte uitkering terug te betalen en was hij gerechtigd zijn premiebetaling op te schorten, nu Aegon niet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst voldeed en voldoet. Dat betekent dat Aegon ten onrechte de verzekering heeft geroyeerd, aldus [X].

3.7. Aan de vordering genoemd onder 3.5. III. legt [X] de stelling ten grondslag dat een redelijke uitleg van de polisvoorwaarden - op grond waarvan Aegon de deskundigen aanzoekt - met zich brengt dat Aegon pas nadat zij door middel van deugdelijk onderzoek heeft vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van [X] beneden de 55-65 ligt, de hoogte van de uitkering mag wijzigen.

3.8. Ter onderbouwing van de vordering genoemd onder 3.5. IV. stelt [X] dat Aegon hem over de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2006 een uitkering van in totaal EUR 61.260,30 verschuldigd is minus de door hem te betalen premie van EUR 4.105,37 waarmee een vordering van EUR 57.154,93 resteert.

3.9. Met betrekking tot de vordering genoemd onder 3.5. V. stelt [X] dat hij vanaf 19 februari 2003 tot en met 19 februari 2004 teveel premie heeft betaald. Volgens [X] dient de polisbepaling met betrekking tot de premievrijstelling aldus te worden gelezen dat [X] een premievrijstelling verkrijgt over de eerste 365 dagen van zijn arbeidsongeschiktheid (Rubriek A) wanneer Rubriek B (de periode van arbeidsongeschiktheid ná de eerste 365 dagen) intreedt. [X] heeft dientengevolge recht op een premievrijstelling van 60% over het eerste jaar, hetgeen sluit op EUR 4.104,-.

3.10. Aegon voert gemotiveerd verweer.


4. De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1. Met betrekking tot de vorderingen van partijen ligt allereerst de vraag voor of Aegon zich als redelijk handelend verzekeraar op de bij brief van 15 maart 2005 gestelde voorwaarde tot terugvordering van de uitkeringen per 1 januari 2005 kan beroepen.
Met [X] is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.

4.2. Eerst op de comparitie heeft Aegon aanvaard dat [X] over 2004 60% arbeidsongeschikt in de zin van de polis moet worden beschouwd. Dat Aegon in haar brieven aan [X] van 23 november 2005 en 17 januari 2006 (zie r.o. 2.19. en 2.20.) nog benadrukte dat de uitkering over dat jaar per abuis en ten onrechte zou zijn geweest, is dus onjuist. Dit geldt evenzeer voor de uitkering over 2003, die blijkbaar is verstrekt op grond van miscommunicatie binnen Aegon. Die omstandigheid behoort Aegon immers in de relatie met [X] zonder meer en niet alleen coulancehalve voor haar rekening te nemen.

4.3. Blijkens [arbeidsdeskundige] 1 (zie r.o. 2.7.) acht de door Aegon ingeschakelde arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] - dus ten onrechte naar huidig inzicht van Aegon - [X] in augustus 2004 arbeidsgeschikt in de zin van de polisvoorwaarden. [arbeidsdeskundige] verwijst daarbij kort naar de rapportage van de behandelend plastisch chirurg [plastisch chirurg] (zie r.o. 2.4.), maar maakt geen melding van de rapportage van revalidatiearts [revalidatiearts] (zie r.o. 2.5.) die melding maakt van latere, serieuze beperkingen van [X]'s linker hand.
Als [X] - wegens ziekte - de afspraak met [orthopeed] verzet, vertaalt Aegon deze handelwijze blijkens haar brief van 21 december 2004 (zie r.o. 2.9.) zonder meer als een weigering tot medewerking op grond waarvan Aegon de uitkering staakt. Zij geeft [arbeidsdeskundige] opdracht de beweegredenen van [X] om niet mee te werken te onderzoeken.
[X] stelt - onvoldoende weersproken - dat hij [arbeidsdeskundige] bij diens bezoek in januari 2005 over het verzetten van de afspraak heeft ingelicht. Voorts heeft hij - gelet op zijn situatie niet onbegrijpelijk - tegenover [arbeidsdeskundige] slechts verzocht om een deskundige dichterbij huis waarbij hij een voorkeur heeft uitgesproken voor een plastisch chirurg als in te schakelen deskundige. Blijkens [arbeidsdeskundige] 2 (zie r.o. 2.11.) tekent deze slechts op dat [X] het nut van enig orthopedisch onderzoek niet inziet, waarmee hij de handelwijze van [X] onnodig in een kwaad daglicht stelt.
Hoewel Aegon blijkens haar brief van 13 januari 2005 (zie r.o. 2.10.) bekend is met het feit dat [X] de afspraak met [orthopeed] slechts heeft verzet en niet geweigerd, neemt Aegon de opvatting uit [arbeidsdeskundige] 2 over en is deze beweerdelijke weigering blijkens Aegons brief van 15 maart 2005 (zie r.o. 2.12.) redengevend geweest voor de - naar Aegon erkent ongebruikelijke - voorwaarde, waaronder zij bereid is de uitkering aan [X] te hervatten.

4.4. Na de rapportage van [orthopedisch chirurg] van 22 april 2005 (zie r.o. 2.13.) en de ontvangst van de daarop gebaseerde FML (zie r.o. 2.14.) rapporteert [arbeidsdeskundige] in [arbeidsdeskundige] 3 op 21 juni 2005 (zie r.o. 2.16.) dat [X] weigert mee te werken aan een arbeidsdeskundig onderzoek en acht hij - zonder deugdelijk onderzoek - [X] arbeidsgeschikt in de zin van de polis. [X] betwist deze gang van zaken gemotiveerd en voert aan tegenover [arbeidsdeskundige] slechts zijn medewerking te hebben geweigerd aan een arbeidsgeschiktheidsverklaring met terugwerkende kracht.

4.5. Het is opnieuw de door [arbeidsdeskundige] gerapporteerde, beweerdelijk herhaalde weigering die voor Aegon blijkens haar brief van 20 juli 2005 (zie r.o. 2.17.) redengevend is geweest om de uitkering aan [X] per 1 januari 2005 terug te vorderen. Opmerkelijk is dat Aegon deze stellingname ontkent in haar brief van 25 april 2006 (zie r.o. 2.21.) aan [X]'s advocaat. Aegon geeft bij haar beslissing van 20 juli 2005 er geen blijk van dat zij daarbij acht heeft geslagen op de conclusies van [plastisch chirurg], [revalidatiearts], [orthopedisch chirurg] en de FML, waarin melding wordt gemaakt van forse beperkingen van de linker pols/hand en gewaarschuwd wordt voor de consequentie van overbelasting. Hierop had [X] [arbeidsdeskundige] al gewezen bij zijn eerste contact in augustus 2004. [X]'s beklag dat [arbeidsdeskundige] en in zijn kielzog Aegon zijn beperkingen na de operatie in elk geval in de aanvang hebben gebagatelliseerd, lijkt in het licht van deze medische bevindingen niet geheel ongegrond.

4.6. Aegon heeft van haar standpunt omtrent [X]'s weigerachtige houding niets teruggenomen, ook nadat zij van [X] en diens tussenpersoon in augustus 2005 (zie r.o. 2.18.) vernomen had dat daarop het nodige viel af te dingen. Op 17 januari 2006 (zie r.o. 2.20.) wijzigt Aegon haar koers als zij [X] bericht dat het de rapportage van [orthopedisch chirurg] is geweest op grond waarvan zij [X] arbeidsgeschikt in de zin van de polis heeft geacht. Opmerkelijk is dat Aegon [X] op 23 november 2005 (zie r.o. 2.19.) bericht dat zij op dat moment nog in afwachting was van de rapportage van [orthopedisch chirurg]. Uitgaande van de juistheid van dit standpunt moet Aegons besluit van 20 juli 2005 dus als geheel ongegrond worden gekenmerkt.

4.7. De hele hiervoor besproken gang van zaken getuigt niet van een consistente aanpak zoals een redelijk handelend verzekeraar betaamt. Er was geen sprake van een botte weigering van [X] om mee te werken aan het door Aegon voorgestane orthopedisch en arbeidsdeskundig onderzoek, op welke grond Aegon wel heeft beslist. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Aegon in de gegeven omstandigheden op grond van een onzorgvuldige besluitvorming [X] op 15 maart 2005 een ongebruikelijke voorwaarde heeft gesteld en op 20 juli 2005 is overgegaan tot terugvordering van de arbeidsongeschiktheidsuitkering tussen 1 januari en 1 juli 2005. In deze situatie kan Aegon zich als redelijk handelend verzekeraar niet op deze voorwaarde beroepen.
Haar bewijsaanbod zal de rechtbank passeren bij gebreke van gestelde andere dan hierboven besproken en verworpen concrete te bewijzen feiten. Dit betekent dat de stellingen van Aegon haar vordering in conventie niet kunnen dragen. Deze zal worden afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten als de in het ongelijk gestelde partij.

in reconventie verder

De mate van arbeidsongeschiktheid van [X]

4.8. De vraag is vervolgens of [X] vanaf 1 januari 2005 arbeidsongeschikt in de zin van de polis is te achten. Bij de behandeling van de geschilpunten zal de rechtbank beginnen met de vorderingen genoemd onder 3.5. II. en III.

Arbeidsongeschiktheid - medisch

4.9. Plastisch chirurg [plastisch chirurg] (zie r.o. 2.4.) en revalidatiearts [revalidatiearts] (zie r.o. 2.5.) geven beiden aan dat bij [X] (na operatie) sprake is van een duidelijke coördinatiestoornis van de vingers en dat hij de pols niet zwaar meer kan c.q. mag belasten, waarbij [revalidatiearts] aanvult dat sprake is van krachtverlies van de linkerhand en dat er sensibiliteitsstoornissen zijn. Daardoor kan [X] kleine voorwerpen niet manipuleren en moet hij handelingen onder visuele controle verrichten. Orthopedisch chirurg [orthopedisch chirurg] (zie r.o. 2.13.) bevestigt de door [plastisch chirurg] en [revalidatiearts] beschreven klachten en beperkingen en geeft aan dat beperkingen zoals [X] deze nog ondervindt ten tijde van het bezoek aan [orthopedisch chirurg] inhouden dat de grijpfunctie van de linker hand beperkt is gebleven, evenals de bewegingen van de linker pols. Voorts accordeert hij dat [X] overmatige belasting van de pols moet vermijden, om de kans op falen van de prothese zo klein mogelijk te houden. Daarbij dient de leidraad het "gezond verstand" te zijn. De medisch adviseur van Aegon zit - gezien de door hem opgestelde FML (zie r.o. 2.14.) - op één lijn met de behandelend artsen en met [orthopedisch chirurg]. De medisch adviseur geeft aan dat [X] qua hand- en vingergebruik links fors beperkt is. Volgens [X] bemerkte hij gaandeweg 2005 geleidelijk herstel van de buigzaamheid van de vingers van zijn linker hand.

4.10. Op grond van de medische bevindingen gaat de rechtbank ervan uit dat [X] in elk geval tot juli 2005 voor 60% arbeidsongeschikt was in de zin van de polis. Dat Aegon de arbeidsongeschiktheid van [X] niet heeft kunnen vaststellen vanwege diens weigering om mee te werken aan het arbeidsdeskundig onderzoek, kan Aegon [X] niet met succes tegenwerpen. [X] heeft zich verzet tegen dit onderzoek vanwege de door Aegon - naar het oordeel van de rechtbank - ten onrechte gestelde voorwaarde. In die situatie is de handelwijze van [X] te billijken.

4.11. Dat Aegon zich zonder meer heeft geschaard achter de mening van [arbeidsdeskundige] in [arbeidsdeskundige] 3 dat [X] in deze periode arbeidsgeschikt was in de zin van de polis, is - gelet op de haar bekende medische rapportage - onvoldoende gefundeerd, wetend dat [X]'s werkzaamheden blijkens [arbeidsdeskundige] 1 voor 50% bestaan uit pc-werk.
Voor zover Aegon stelt dat [X] op grond van de polisvoorwaarden zijn werkwijze had dienen aan te passen, kan haar dat standpunt voor deze periode niet baten. Dat is niet de basis waarop zij destijds [X] arbeidsgeschikt heeft geacht. Gegeven [X]'s beroep als interim-manager op hoog niveau werkend in een eenmansbedrijf, getuigt het door [arbeidsdeskundige] gesuggereerde inschakelen van een typiste in het huidige digitale tijdsgewricht niet van een realistische inschatting.

Arbeidsongeschiktheid - inkomensverlies

4.12. De rechtbank stelt voorop dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering slechts causaal gerelateerd inkomensverlies dekt. Dat houdt in dat een medisch vast te stellen mate van arbeidsongeschiktheid niet per definitie behoeft te leiden tot een uitkering gebaseerd op diezelfde mate van arbeidsongeschiktheid. Indien de inkomensgegevens daartoe aanleiding geven is Aegon gerechtigd, op basis van deze gegevens het arbeidsongeschiktheids-percentage in de zin van de polisvoorwaarden en de daarbij behorende uitkering aan te passen. Dat betekent dat de rechtbank de stelling van [X] passeert dat Aegon gehouden is de uitkering op basis van 55-65% te handhaven totdat aan de hand van een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek het arbeidsongeschiktheidspercentage van [X] is bepaald. Indien het door [X] vanaf 1 juli 2005 verdiende inkomen een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dan 55-65 rechtvaardigt, dient de uitkering te worden bijgesteld. De vordering genoemd onder 3.5. III. ligt daarmee voor afwijzing gereed.

4.13. Voor de hierboven vermelde exercitie dient het inkomen van [X] vanaf 1 juli 2005 te worden gerelateerd aan zijn inkomen over een aantal jaren voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid begin 2003. Wordt daarvoor doorgaans een periode van drie jaar gehanteerd, in [X]'s geval kan worden volstaan met de door hem verstrekte inkomensgegevens over de twee voorafgaande jaren. De rechtbank gaat ervan uit dat [X] in 2000 niet meer dan het gemiddelde heeft verdiend, omdat hij in dat geval zulks ongetwijfeld zou hebben gesteld.
De rechtbank heeft partijen ter comparitie het resultaat reeds voorgerekend aan de hand van de opgegeven netto omzetten over 2001 en 2002. Dit komt neer op ((EUR 419.358,- + EUR 374.755,-) : 2 =) afgerond EUR 397.057,-. De netto omzet in 2005 is EUR 257.377,-. Dit is ((EUR 257.377,- : EUR 397.057,-) x 100 =) 64,8% ten opzichte van de gemiddelde omzet van 2001/2002, hetgeen een arbeidsongeschiktheid van 36,2% betekent. Aegon heeft ter comparitie terecht betoogd dat het inkomen van [X] niet zonder meer vereenzelvigd kan worden met de netto omzet. Voor het percentage arbeidsongeschiktheid maakt dat inderdaad enig verschil. Indien met de kosten rekening wordt gehouden en als uitgangspunt het bedrijfsresultaat na belasting wordt gehanteerd, is het gemiddelde over de jaren 2001 en 2002 ((EUR 69.840,- + EUR 89.545,-) : 2 =) afgerond EUR 79.693,-. Gezien het bedrijfsresultaat na belasting van 2005 van EUR 53.120,- sluit de arbeidsgeschiktheid op een percentage van ((EUR 53.120,- : EUR 79.693,-) x 100 =) 66,7.

4.14. De conclusie is dat - op basis van de inkomensgegevens - de arbeidsongeschiktheid van [X] in 2005 op 33,3% ligt. De rechtbank zoekt voor het bepalen van het te hanteren arbeidsongeschiktheidspercentage dan ook aansluiting bij de in de polisvoorwaarden gegeven categorie 25-35%, dat wil zeggen een uitkering van 30% van de verzekerde jaarrente.

4.15. De rechtbank constateert dat de netto omzet in 2006 (EUR 323.000,-) lager is dan het gemiddelde over 2001 en 2002. Het bedrijfsresultaat na belasting bedraagt echter EUR 120.500,- en dat ligt ruim boven het hiervoor onder 4.13. gehanteerde gemiddelde van EUR 79.693,-. De rechtbank oordeelt dan ook dat [X] onvoldoende heeft gesteld om aannemelijk te maken dat hij in 2006 nog een relevant inkomensverlies lijdt en nog arbeidsongeschikt is in de zin van de polisvoorwaarden.

4.16. De vordering genoemd onder 3.5. II. komt voor toewijzing in aanmerking, in die zin dat hervatting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts aan de orde is van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 op basis van 25-35% arbeidsongeschiktheid. In zoverre heeft [X] belang bij opname van dit deel van zijn vordering in het dictum.

Royement

4.17. Aegon stelt dat zij wegens achterstand in de premiebetaling terecht tot royement van de polis is overgegaan. [X] bestrijdt dit. De rechtbank passeert het verweer van Aegon (zoals opgeworpen ter comparitie) dat zijdens [X] sprake is van rechtsverwerking daar [X] volgens Aegon nooit om hervatting van de verzekering heeft gevraagd. In de brief van 25 april 2006 (zie r.o. 2.21.) bevestigt Aegon zelf dat [X] om hervatting van de dekking heeft verzocht. Bovendien is enkel tijdsverloop onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking.

4.18. Nu de conclusie is dat Aegon als eerste in verzuim is geraakt door haar verplichtingen tot uitkering op basis van de polisvoorwaarden niet na te komen, en dit verzuim niet heeft gezuiverd, kan [X] niet meer in verzuim raken en heeft hij zich terecht op opschorting van de premiebetaling beroepen. Aegon was niet gerechtigd de polis wegens premieachterstand te royeren. Aegon heeft in dat kader ter comparitie aangevoerd dat de premie niet verrekend kan worden met de uitkeringen. De rechtbank vindt een dergelijke bepaling in de polisvoorwaarden niet terug. Wat daar ook van zij, de rechtbank oordeelt dat Aegon zich daar in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet op mag beroepen. De rechtbank zal de vordering genoemd onder 3.5. I. toewijzen als volgt.

4.19. Ten slotte tekent de rechtbank aan dat haar de opmerking van Aegon ter comparitie dat zij het royement in geen geval ongedaan wenst te maken daar zij alle vertrouwen in [X] als polishouder is verloren, op zijn zachtst gezegd onzakelijk voorkomt, gezien de hierboven beschreven onzorgvuldige handelwijze van Aegon jegens [X] en haar weigering te voldoen aan [X]'s verzoek in augustus 2005 om met hem om de tafel te gaan zitten waardoor de kans is gemist de inmiddels gerezen misverstanden uit de weg te ruimen.

Verrekening van uitkeringen met premies

4.20. Met verwijzing naar r.o. 4.16. is Aegon vanaf 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 een maandelijkse uitkering aan [X] verschuldigd op basis van 30% van de verzekerde jaarrente. Dat is in totaal (6 x EUR 1.701,68 =) EUR 10.210,08.

4.21. [X] heeft in diezelfde maanden recht op een premievrijstelling van 30%, zodat de verschuldigde premie in totaal (6 x EUR 399,13 =) EUR 2.394,78 bedraagt. Voorts dient hij voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2007 een totaalbedrag aan premie van (19 x EUR 570,19 =) EUR 10.833,61 te betalen. De totaal verschuldigde premie komt daarmee op (EUR 2.394,78 + EUR 10.833,61 =) EUR 13.228,39.

4.22. Nu het resultaat van deze verrekening geen batig saldo voor [X] oplevert, is de vordering genoemd onder 3.5. IV. bij gebrek aan belang niet toewijsbaar.

Premievrijstelling rubriek A

4.23. Aegon betwist dat de polisvoorwaarden met betrekking tot de premievrijstelling (vergelijk r.o. 2.1.) voor meerderlei uitleg vatbaar zijn en met toepassing van het Haviltex-criterium aldus gelezen zouden moeten worden dat bij arbeidsongeschiktheid ook voor het eerste jaar (rubriek A) een premievrijstelling zou bestaan. De rechtbank volgt Aegon in haar betoog. Gezien de zinsnede "Zolang AEGON uitkering verleent krachtens rubriek B is verzekeringnemer vrijgesteld van premiebetaling" is onmiskenbaar duidelijk dat vrijstelling pas aan de orde is na het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid daar rubriek B ziet op de periode na dit eerste jaar van arbeidsongeschiktheid. Het enkele feit dat de premie om administratieve redenen is gesplitst in een A en B gedeelte, maakt dit niet anders. Daarmee ligt de vordering genoemd onder 3.5. V. voor afwijzing gereed.

Proceskosten

4.24. Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij de rechtbank voor de berekening van deze kosten uitgaat van het liquidatietarief gerelateerd aan de toe te wijzen vordering dan wel het toe te wijzen bedrag. LJN BC9920

Joomla SEF URLs by Artio