Artikelen

Rb Arnhem 161210 (KG) aov is sommenverzekering; beoordeling gevolgen aanvaarden andere baan na intreden arbeidsongeschiktheid

Rb Arnhem 161210 (KG) aov is sommenverzekering; beoordeling gevolgen aanvaarden andere baan na intreden arbeidsongeschiktheid

3.  Het geschil

3.1.  [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter RVS veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 60.000,- als voorschot op de schade, althans een zodanig bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie nader zal bepalen.

3.2.  [eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] is ten gevolge van een ongeval volledig arbeidsongeschikt geraakt, waardoor hij zijn voormalige werkzaamheden als stukadoor niet meer kan uitoefenen. Dit heeft de heer A.L. van Summeren, registerarbeidsdeskundige, in zijn rapport van 2 februari 2007 vastgesteld.
Enkele weken voordat [eiser] ten val kwam, heeft hij een aanvraag ingediend voor het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Door een fout van een tussenpersoon, werkzaam bij RVS, is er echter geen aanvraagformulier opgestuurd. Het hof Arnhem heeft geoordeeld dat RVS aansprakelijk is voor de fout van de tussenpersoon, dat het causaal verband tussen de tekortkoming en de schade is komen vast te staan en dat RVS gehouden is de schade te vergoeden. Volgens [eiser] zou, indien de fout niet zou zijn gemaakt, RVS hem (gratis) voorlopige dekking voor arbeidsongeschiktheid als het gevolg van een ongeval hebben verleend. [eiser] vordert nu in kort geding wederom een geldbedrag van RVS, omdat na de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 maart 2010 het gerechtshof te ’s Gravenhage bij arrest van 25 mei 2010 een belangrijke uitspraak heeft gedaan. Gelet op hetgeen in dat arrest is overwogen, kan thans worden vastgesteld dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering is. De omstandigheid dat [eiser] in de periode van medio november 2005 tot 1 april 2009 werkzaam is geweest bij DHL is volgens [eiser] dan ook niet meer relevant. RVS is volgens [eiser] dus gehouden om hem vanaf medio november 2005 tot het bereiken van zijn 55ste levensjaar jaarlijks een uitkering van € 35.000,- te verstrekken. [eiser] stelt dat de schade (uitgaande van een verzekerde jaarrente van € 35.000,- per jaar en klimmende rente) over de periode van 10 mei 2004 tot 1 november 2010 € 242.071,00 bedraagt. Nu RVS tot op heden slechts € 52.500,- heeft betaald, dient zij thans in ieder geval over te gaan tot betaling van het gevraagde voorschot van € 60.000,-.

3.3.  RVS voert verweer en stelt dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schadevergoeding waar hij recht op zou kunnen hebben hoger is dan het reeds door RVS bij wege van voorschot betaalde bedrag van € 52.500,00. In de tweede alinea van artikel 5 van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden is opgenomen dat indien verzekerde tijdens zijn arbeidsongeschiktheid een ander beroep gaat uitoefenen dit beroep, indien voor de maatschappij acceptabel, zal worden opgenomen op de polis. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zal naar dit nieuwe beroep plaatsvinden. [eiser] is medio november 2005 als magazijnmedewerker bij DHL gaan werken. Het betrof een fulltime baan die hij tot 1 april 2009 heeft gehad. Volgens RVS heeft [eiser] dan ook vanaf 10 mei 2004 (uitgaande van een wachttijd van 14 dagen nadat het ongeval had plaatsgevonden op 26 april 2004) tot medio november 2005 (toen hij in dienst trad bij DHL) recht gehad op een uitkering onder de polis. Dit betreft een periode van 18 maanden, zijnde 1,5 jaar x € 35.000,00 (het bedrag dat op de offerte staat vermeld bij zowel rubriek A als rubriek B) = € 52.500,00. Dit totaal aan periodieke uitkeringen over genoemde periode heeft RVS op 3 februari 2010 aan [eiser] betaald. RVS stelt dat dit bedrag lager zou kunnen zijn, omdat niet valt uit te sluiten dat 80% van het jaarinkomen van [eiser] in de periode voorafgaande aan het ongeval minder was dan € 35.000,00. [eiser] heeft immers tot op heden geweigerd zijn inkomensgegevens van voor het ongeval te verstrekken. Indien de tussenpersoon het aanvraagformulier zou hebben gebruikt, zou [eiser] bij het invullen daarvan ook de vraag hebben moeten beantwoorden naar de nettowinst van de onderneming in de laatste drie jaren. Ook zou [eiser] geconfronteerd zijn met de vraag of de gevraagde jaarrentes tezamen met de overige voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid ten hoogste 80% van de eerder genoemde nettowinst vormen. Volgens RVS volgt hieruit dat de verzekerde niet meer kan verzekeren dan 80% van het inkomen zoals dat in de periode voorafgaand aan het afsluiten van de verzekering is genoten.
Voorts stelt RVS dat uit het aanvraagformulier en de offerte kan worden afgeleid dat Nationale Nederlanden aspirant-verzekerden een beperkte voorlopige dekking biedt, namelijk alleen voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van ongevallen ter hoogte van de aangevraagde verzekerde bedragen, voor zover die niet hoger zijn dan maximaal 80% van het inkomen van verzekerde. Er bestaat derhalve geen recht op uitkering voor extra dekkingen. Deze staan immers niet vermeld bij de in genoemde formulieren opgenomen dekkingstoezeggingen. Een en ander had voor [eiser] duidelijk moeten zijn geweest. RVS stelt zich derhalve op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen.

3.4.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van de vordering van eiser op gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

4.2.  Dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vordering heeft hij voldoende onderbouwd. [eiser] heeft thans geen inkomen uit arbeid of andere relevante inkomsten (behoudens een WAZ-uitkering van ongeveer € 300,- per maand), waarmee hij in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien. Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] zijn hypotheeklasten, die inmiddels gestegen zijn, en zijn bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren niet meer kan voldoen. Dat [eiser] begin 2010 van RVS een bedrag van € 52.500,- heeft ontvangen, maakt niet dat het spoedeisend belang thans ontbreekt, nu [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij dit bedrag heeft gebruikt om zijn schulden bij familieleden in te lossen en om zijn advocaatkosten te voldoen.

4.3.  Het hof Arnhem heeft in zijn arrest van 3 november 2009 geoordeeld dat Van den Heuvel jegens [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn zorgverplichting als assurantietussenpersoon omdat hij geen aanvraagformulier voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gestuurd naar Nationale Nederlanden en dat RVS als werkgeefster van Van den Heuvel jegens [eiser] aansprakelijk is voor de door hem ten gevolge van dit tekortschieten geleden schade. Het hof heeft RVS veroordeeld tot vergoeding van de door [eiser] ten gevolge van de tekortkoming van Van den Heuvel geleden schade, nader op te maken bij staat. In verband daarmee stelde het hof vast dat RVS niet had betwist dat [eiser] enkel en alleen ten gevolge van het ongeval blijvend letsel heeft opgelopen en daardoor niet meer in staat was en nooit meer in staat zal zijn om zijn werkzaamheden als stukadoor uit te oefenen. In het verlengde daarvan heeft het hof het causale verband tussen de tekortkoming en de schade vastgesteld. Daarbij heeft het hof onder meer overwogen dat “Indien het aanvraagformulier op 5 april 2004 aan Nationale Nederlanden zou zijn toegezonden, (…) [eiser] ten tijde van het ongeval op 6 april 2004 voorlopige dekking [had] gehad onder de gratis voorlopige dekking ongevallenrisico”.

4.4.  Thans dient in een schadestaatprocedure de exacte hoogte van deze schade te worden bepaald. Omdat deze procedure nog lange tijd kan vergen, terwijl volgens [eiser] aannemelijk is dat hij aanspraak heeft op een hoge schadevergoeding, wordt in dit kort geding een voorschot daarop gevorderd. Voor een opsomming van de verschillende schadecomponenten verwijst [eiser] naar de overgelegde dagvaarding in de schadestaatprocedure.

4.5.  Als uitgangspunt heeft in dit kort geding te gelden dat als de tussenpersoon de beroepsfout niet had gemaakt [eiser] in ieder geval gratis voorlopige dekking voor ongevallen had gehad op het moment van het ongeval, zoals het hof te Arnhem in rechtsoverweging 4.13 van zijn arrest van 3 november 2009 heeft overwogen.

4.6.  In lijn met hetgeen het hof in zijn arrest overwoog, moet er in dit kort geding voorts van worden uitgegaan dat [eiser] arbeidsongeschikt is voor het uitoefenen van het beroep van stukadoor, zodat in zoverre is voldaan aan de voorwaarden (ex artikel 3 juncto artikel 5 van de polisvoorwaarden) voor het verlenen van een uitkering door RVS. Dat [eiser] arbeidsongeschikt is om als stukadoor te werken, blijkt overigens ook met zoveel woorden uit de brief van 11 mei 2005 van het UWV.

4.7.  Op grond van het arrest van het hof Den Haag van 25 mei 2010 (LJN BM5499, NJF 2010, 272) moet voorshands worden aangenomen dat – naar tussen partijen op zichzelf niet in geschil is – ook de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering betreft. RVS heeft nog wel opgeworpen dat in de zaak die heeft geleid tot voornoemd arrest sprake was van een definitief afgesloten arbeidsongeschiktheids-verzekering in tegenstelling tot de onderhavige zaak. Dat dit van belang is voor de omvang van de dekking, zoals RVS stelt, kan zo zijn, maar laat onverlet dat ook in deze zaak de uit te keren vergoeding (vooralsnog) reeds vaststaat, ongeacht of dat bedrag de schade ook daadwerkelijk vergoedt.

4.8.  RVS heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het bepaalde in artikel 5 van de polisvoorwaarden de arbeidsongeschiktheid van [eiser] moet worden beoordeeld naar het inmiddels nieuwe beroep (magazijnmedewerker bij DHL) van [eiser] en dat, nu [eiser] in die jaren fulltime werkte er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid ten aanzien van dat nieuwe beroep. Gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede en derde alinea van de polisvoorwaarden was voortzetting van de polis dus niet langer mogelijk. Volgens RVS is het recht op uitkering onder de polis op dat moment van indiensttreding bij DHL (medio november 2005) dan ook geëindigd.

4.9.  De uitleg van de onderhavige polisvoorwaarden dient plaats te vinden conform de Haviltex-maatstaf. In dat verband geldt het volgende. Uit artikel 5 van de polisvoorwaarden volgt dat het gebruikelijk is dat de verzekerde in gezamenlijk overleg met de maatschappij begeleiding naar een ander beroep aanvaardt. Voorts is in datzelfde artikel vermeld dat indien de verzekerde tijdens zijn arbeidsongeschiktheid een ander beroep gaat uitoefenen, dit beroep, indien voor de maatschappij acceptabel, opgenomen zal worden op de polis, waarna de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zal plaatsvinden naar dit nieuwe beroep. RVS heeft gesteld dat de uitkering aan [eiser] op het moment van zijn indiensttreding bij DHL is geëindigd, omdat er sprake was van een nieuw beroep en omdat RVS alleen zelfstandigen verzekert en geen personen in loondienst. Daarin kan RVS niet worden gevolgd. Allereerst niet omdat een beëindiging van het recht op een uitkering onder de polis in dit geval niet volgt uit de in redelijkheid niet mis te verstande bewoordingen in (artikel 5 van) de polis. Daarnaast niet omdat RVS niet aannemelijk heeft gemaakt dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, aan die bewoordingen een andere (door haar bepleite) betekenis toekomt. Maar ook indien dit al anders zou zijn, kan er in dit kort geding niet van worden uitgegaan dat dit recht van [eiser] op een uitkering onder de polis is geëindigd met zijn indiensttreding bij DHL. [eiser] heeft ter zitting – door RVS niet voldoende (gemotiveerd) weersproken – aangevoerd dat hij uit pure noodzaak, en tegen het advies van de arbeidsdeskundige in, is gaan werken bij DHL, zulks tegen de achtergrond van het feit dat hij al anderhalf jaar geen inkomsten meer had. Gelet daarop is aannemelijk dat [eiser], in de hypothetische situatie dat de fout niet zou zijn gemaakt en hij dus ten tijde van het ongeval onder de ‘gratis voorlopige dekking ongevallen risico’ zou zijn gevallen, niet in dienst zou zijn getreden van DHL. Dat brengt mee dat het er voorshands voor moet worden gehouden dat van een beëindiging van het recht op uitkering onder deze polis geen sprake is. Daarbij wordt dan nog in het midden gelaten in hoeverre het standpunt van RVS omtrent de beëindiging van de uitkering op het moment van indiensttreding bij DHL zich verdraagt met het karakter van de onderhavige verzekering als een sommenverzekering zoals hier onder 4.7. is geoordeeld. Voorshands geoordeeld is RVS dan ook gehouden om [eiser] alsnog een uitkering te verstrekken.

4.10.  De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de verzekerde jaarrente, zo bepaalt artikel 15.2. van de polisvoorwaarden. Volgens RVS wordt de jaarrente gemaximeerd tot 80% van de netto-inkomsten van de laatste drie jaren voorafgaand aan het ongeval. Over het inkomen van [eiser] in de periode van april 2001 t/m april 2004 bestaat geen duidelijkheid, zo stelt RVS, nu [eiser] heeft geweigerd zijn inkomensgegevens te verstrekken. Om die reden heeft [eiser] volgens RVS geen recht op een uitkering ex artikel 13.1.4. juncto artikel 13.3 van de polisvoorwaarden, althans slechts op een lager bedrag dan het door [eiser] opgegeven en te verzekeren bedrag van € 35.000,- per jaar. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

4.11.  Vastgesteld moet worden dat RVS bij de reeds aan [eiser] gedane uitkering zèlf uitgegaan is van het door hem opgegeven bedrag van € 35.000,-. Omdat RVS bij de toekenning van het bedrag van € 52.500,- zelf niet als uitgangspunt heeft genomen 80% van € 35.000,- valt niet in te zien waarom daar in het bestek van dit kort geding wel bij aangesloten zou moeten worden. [eiser] heeft bovendien in deze procedure diverse gegevens met betrekking tot zijn inkomen overgelegd waarvan niet aanstonds kan worden gezegd dat ze onjuist zouden zijn. Er bestaat vooralsnog dus onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat [eiser] bewust inkomensgegevens achterhoudt of achter heeft gehouden. Het beroep van RVS op een vermeend opschortingsrecht kan reeds daarom niet slagen, wat daarvan overigens ook zij. Mocht in de schadestaatprocedure alsnog blijken dat het bedrag aan verzekerde jaarrente van € 35.000,- te hoog is vastgesteld, dan zal dit verrekend kunnen worden.

4.12.  [eiser] vordert in dit kort geding een bedrag van € 60.000,-, terwijl als uitgangspunt een verzekerde jaarrente van € 35.000,- geldt. Feitelijk is de vordering van [eiser] dus beperkt tot minder dan twee jaar verzekerde jaarrentes. Nu [eiser] drieëneenhalf jaar bij DHL heeft gewerkt en uit hetgeen hiervoor onder 4.9. is overwogen, volgt dat RVS [eiser] niet kan tegenwerpen dat de verzekering als gevolg daarvan is beëindigd, moet de conclusie zijn dat aannemelijk is dat de bodemrechter de onderhavige vordering zal toewijzen. Wat betreft het restitutiersisico heeft [eiser] aangevoerd dat op zijn woning een overwaarde rust van ongeveer € 100.000,-, hetgeen hij ook met stukken heeft onderbouwd. Dat dit onjuist zou zijn, is door RVS niet aannemelijk gemaakt, terwijl ook voor het overige niet kan worden gezegd dat het belang van RVS (bij afwijzing van de vordering) zwaarder weegt dan de belangen van [eiser] bij toewijzing van het gevorderde voorschot op de in de bodemprocedure gevorderde schadevergoeding. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de omstandigheid dat [eiser] er tot op heden niet in is geslaagd om ander werk te vinden, dat zijn hypotheeklasten zijn toegenomen en dat hij advocaatkosten moet maken in de thans tegen RVS aanhangige schadestaatprocedure.

4.13.  De vraag of extra dekkingen, zoals klimmende rente, eenmalige uitkeringen en kosten voor rechtsbijstand, die [eiser] in de schadestaatprocedure vordert, onder de polis (voor gratis voorlopige dekking) vallen, dient in de schadestaatprocedure nader te worden beantwoord.

4.14.  Het verweer van RVS dat het bepaalde in de artikelen 15 en 16 van de polisvoorwaarden – het recht op periodieke uitkeringen, telkens per maand uit te betalen – aan het uitkeren van een bedrag ineens in de weg staat, wordt verworpen. Deze bepalingen staan niet in de weg aan toekenning van een voorschot bij wijze van voorlopige voorziening. Het betreft bovendien een voorschot (op te vergoeden schade) ter zake van verschuldigde termijnen uit het (verre) verleden, terwijl er in artikel 16 van de polisvoorwaarden van wordt uitgegaan dat de door de maatschappij verschuldigd geworden termijnen telkens na één maand worden voldaan. LJN BO9689

Joomla SEF URLs by Artio