Arbeidsongeschiktheid

Hof Arnhem-Leeuwarden 111114 AOV advocaat; ziekte van Ménière; schriftelijke en mondelinge deskundigenrapportage verzekeringsarts houdt stand

 

Hof Arnhem-Leeuwarden 111114 AOV advocaat; ziekte van Ménière; schriftelijke en mondelinge deskundigenrapportage verzekeringsarts houdt stand

zie ook: 

hof-arnhem-leeuwarden-081013-aov-meniere-bij-advocaat-verhoor-va-mbt-vermoeidheid-informatieverplichting-niet-geschonden

2 De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest, rov. 4.10 heeft het hof overwogen:

“4.10 In het licht van deze gegevens uit het rapport van [deskundige 1] is het aan het hof uit het rapport van [deskundige 2] niet zonder meer duidelijk waarom de vermoeidheidsverschijnselen als gevolg van het oorsuizen niet zouden leiden tot een lager werktempo gedurende de hele dag. Dit lijkt niet concludent uit de omstandigheid dat [appellant] 's avonds nog energie heeft voor andere activiteiten. Bovendien kan het toch niet zo zijn dat de avondenergie moet zijn uitgeput voordat aannemelijk kan zijn of is dat een patiënt/verzekerde overdag op zijn werk (als gevolg van oorsuizen) vermoeidheidsverschijnselen ondervindt en daardoor een lager werktempo heeft.
Voorts is het hof onduidelijk waarom er bij gesprekken een scherpe censuur (bedoeld is: cesuur, hof) wordt gemaakt tussen twee en meer gesprekspartners. De vraag rijst waarom niet wordt uitgegaan van een glijdende schaal al naar gelang van de belastende omstandigheden per dag toenemen en waarom de aannemelijke vermoeidheid als gevolg van het oorsuizen in de loop van de dag niet eveneens, eventueel cumulatieve, negatieve effecten heeft op gesprekken met twee gesprekspartners.”

2.2
Naar aanleiding hiervan heeft het hof ingevolge dat tussenarrest een mondeling verhoor gehouden van de in deze zaak eerder door de rechtbank benoemde deskundige [deskundige 2], verzekeringsarts/medisch adviseur RA.

2.3
De deskundige heeft toen, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard.
Ik ken patiënten met Ménière; dit gebruik ik als referentiekader. Dit zijn er niet honderden, maar ongeveer 15 patiënten. Ik doe dit werk ongeveer 30 jaar. Deskundigenonderzoeken doe ik nu ongeveer 15 jaar. Op jaarbasis doe ik 200 à 250 onderzoeken.
Vaak hoor ik van de patiënten met Ménière dat gesprekken met twee mensen nog wel lukken, maar dat dit lastiger wordt naarmate er twee of meer mensen bij een gesprek aanwezig zijn. Ik maximeer het aantal mensen bij gesprekken tot twee. Daarbij luister ik niet alleen, maar observeer ik ook het gedrag. Ik merk dat niet alleen het luisteren bij een gesprek met twee mensen in het geding is, maar ook de aandachtsverdeling. Het is inspannender om drie mensen of meer te observeren in een gesprek dan als het er twee zijn. N.a.v. het tussenvonnis ben ik ook bij mezelf te rade gegaan. Ik merk dat niet alleen het luisteren, maar ook het moeten observeren van mensen belangrijk is. Als er meer dan twee mensen bij een gesprek aanwezig zijn, zal men ook met het hoofd moeten bewegen om het gesprek bij te houden. Juist bij de ziekte van Ménière is het bewegen van het hoofd een inspanning.
Ik kan geen concrete literatuur noemen waarin dit bevestigd wordt. Ik heb mij daarnaast niet bijzonder in de ziekte van Ménière verdiept. Wat ik zelf heb ervaren is een bekend gegeven.
Naar aanleiding van de cesuur tussen 1/2 en meer dan 2 gesprekspartners en een opmerking over het bewegen van het hoofd: het is niet alleen het draaien van het hoofd. Het gaat ook om het observeren. Het komt vaak voor dat een andere persoon zich in het gesprek mengt, waarop moet worden ingespeeld. Het hangt van het gesprek dat men voert af of intunen in het gesprek moeite kost. De gesprekken die [appellant] voert zullen niet vrijblijvend zijn, het zal dus misschien energie kosten.
Op de vraag waarom ik geen glijdende schaal maak: ik denk dat naarmate [appellant] met meerdere mensen een gesprek moet voeren, met meer dan twee personen, dat het tempoverlies dan groter is wanneer hij een gesprek voert met 8 dan met 3 mensen. Bij heroverweging denk ik dat ik daarbij een verdere opmerking had moeten maken. Het is wellicht wat arbitrair. Ik wil nu toch, en daarbij kom ik op mijn tweede punt, opmerken dat in de procedure eerst een onderzoek is gedaan door [deskundige 1], de medisch specialist, en daarna door mij. Ik word geacht daarbij een vertaling te maken van het medisch onderzoek. De toegevoegde waarde is de anamnese tussen het rapport van de medisch specialist en de andere informatie.
De mensen die ik tot nu toe gezien heb met betrekking tot een verzekeringsdeskundig onderzoek met betrekking tot patiënten met Ménière hadden een andere dagindeling dan [appellant], een ander dagverhaal. Het dagverhaal is een belangrijk onderdeel van de anamnese. [appellant] is nog erg actief in de lokale politiek. Het valt op dat andere patiënten die ik heb gezien vertellen mij dat zij ’s avonds gevloerd zijn van de moeheid. Bij [appellant] lijkt het een ongestoord dagverhaal en lijkt [appellant] erg actief. Het is niet zo dat de politieke activiteit van [appellant] mijn onderzoeksuitkomst heeft doen kantelen. Het dagverhaal dat patiënten mij vertellen is een onderdeel van het onderzoek.
Naar aanleiding van de klachten van vermoeidheid: het gegeven dat [appellant] klachten heeft staat niet ter discussie. Het gaat erom wat iemand ondanks zijn klachten nog zou kunnen doen. Ik grijp toch weer terug op wat ik eerder heb gezegd: de anamnese in combinatie met de gegevens van [deskundige 1] geven mij te weinig aangrijpingspunten om tot een substantieel tempoverlies te concluderen.
(Hof: u zegt dat [appellant] op de toppen van zijn vermogen werkt, in de advocatuur. Kan dit niet leiden tot een tempoverlies? U stelt ook voldoende pauzes voor, die [appellant] gedurende de dag zou moeten nemen, vooral na activiteiten waarop [appellant] geen invloed heeft zoals zittingen en gesprekken. Dit zou er voor zorgen dat de vermoeidheidsklachten afnemen.)

De ervaring met andere patiënten heeft mij geleerd dat mensen met de ziekte van Ménière normaal gesproken een andere dagindeling hebben. De vermoeidheidsklachten spelen ook bij mensen die niet als advocaat werken. Het zijn vooral de vermoeidheidsklachten die voor iedereen spelen.
Naar aanleiding van de bevindingen van [deskundige 1]: het is in algemene zin zo dat curatief specialisten terughoudend dienen te zijn bij het geven van concrete oordelen over arbeidsongeschiktheid. [deskundige 1] zit al wat meer op mijn terrein als hij het heeft over de arbeidsongeschiktheid van [appellant].
(Hof: Kunt u niet uw onderzoek betrekken op de concrete daginvulling van [appellant]? Als [appellant] een zitting heeft met 3 cliënten bij de economisch politierechter van ongeveer 2,5 uur, wat voor impact heeft dat op de rest van de dag van [appellant]?)
Ik denk dat [appellant] de rest van de dag nog wel dingen kan doen, maar die moeten niet te veel concentratie vergen. Echter, dit is een vraag die op het gebied van de arbeidsdeskundige ligt. Als [appellant] een daginvulling heeft waarin hij 80% zware gesprekken met meer dan twee gesprekspartners moet voeren, dan zal hij een hoger tempoverlies hebben.
Ik heb vergeten te noemen dat mijn onderzoek gebaseerd is op (i) het rapport van [deskundige 1], (ii) informatie aangeleverd door behandelaars en (iii) mijn eigen observaties. Dit gesprek met [appellant] was een één-op-één gesprek van 70 minuten. Dit is inderdaad niet representatief voor gesprekken met 3 personen of meer. Toch is hieruit af te leiden of de patiënt uiterlijk vermoeid is na afloop van het gesprek. Dit wordt allemaal meegewogen.
Op basis hiervan geef ik eventueel ook kritiek op de anamnese. Hiertoe zag ik geen aanleiding. Er is ook altijd de mogelijkheid voor de patiënt om dingen toe te voegen. Van deze mogelijkheid heeft [appellant] wel gebruik gemaakt.
Ik denk dat het uitmaakt of het eerste gesprek in de vroege ochtend en het tweede gesprek in de vroege middag plaatsvindt. Twee intensieve gesprekken zouden niet meteen op elkaar moeten aansluiten. Als er twee intensieve gesprekken plaatsvinden, met daartussen één uur pauze, betekent het niet dat [appellant] in de tussentijd (het ene uur pauze) volstrekt geen activiteiten kan verrichten. [appellant] zou bijvoorbeeld een gespreksverslag kunnen opstellen of een stuk kunnen schrijven.
Het maakt niet veel uit voor het werktempo als in de ochtend of in de middag een intensief gesprek plaatsvindt. Ook voor gezonde personen is het zo dat het beter is om een intensief gesprek in te plannen wanneer men genoeg energie heeft.
De beperking doet zich voornamelijk voor bij het voeren van gesprekken. Dit geldt een stuk minder voor de andere activiteiten die een advocaat moet verrichten.
(Mr. Visser: Ik verwijs naar het rapport van [deskundige 1]. Er wordt hier gesteld dat de activiteiten die [appellant] moet verrichten veel meer inspanning behoeven. Dit is veelomvattender dan uw bevindingen die zich richten op het voeren gesprekken. De klachten doen zich gedurende de gehele dag voor.)
U heeft het dan over cognitieve beperkingen. Hiermee bedoel ik de klachten die zich voordoen dat een patiënt meer moeite heeft met zich concentreren, vergeetachtigheid en het nodig heeft om extra notities te maken omdat hij anders vergeet.
Het wordt uit de stukken die tot mijn beschikking stonden niet duidelijk dat er cognitieve klachten naar voren zijn gekomen, zoals bijvoorbeeld verminderd concentratievermogen. Ik heb te weinig handvatten om alleen op basis van de vermoeidheidsklachten tot meer of omvattender beperkingen te komen.
De 15 patiënten die ik heb onderzocht, waren allemaal doorgeleerde mensen. De klacht bij Ménière is dat het concentratievermogen is verminderd. Dit is vooral hinderlijk bij bepaalde beroepen. Ik weet niet of er mensen bij waren met een vergelijkbare praktijk als [appellant]. Dat is voor mij ook niet van belang.
In mijn rapport zijn de vragen die ik heb gesteld niet vermeld, maar alleen de antwoorden van [appellant]. Ik wil nogmaals benadrukken dat de politieke avondactiviteit van [appellant] niet doorslaggevend is geweest in mijn rapport. Mijn anamnese is uitgebreider geweest. De informatie die ik heb betreft vooral de mededelingen gedaan door [appellant]. Ik besef dat het fractievoorzitterschap van een kleine lokale partij anders is dan in een stad als Rotterdam. Ik heb niet de indruk dat het [appellant] heel veel moeite kost om actief te zijn in de avonduren.
Ik ben arts sinds september 1979 met specialisatie verzekeringsarts. Ik heb in mijn hele loopbaan toch zeker drie mensen per jaar met Ménière gezien, dus minimaal 100 in totaal. Ongeveer 15 hiervan in het kader van deskundigenonderzoeken.
(Mr. Wervelman: Ik heb u horen zeggen dat de schaal wellicht wat glijdender moet. U hebt daarbij niets gezegd over een eventuele verandering in de belastbaarheid. Is het zo dat bij een glijdende schaal een hoger tempoverlies kan worden aangenomen?)
Ik was wat in verwarring gebracht. Als [appellant] een intensief gesprek met 8 personen moet leiden zou het tempoverlies hoger zijn, in de zin dat [appellant] een langere pauze zou moeten nemen. Het is echter niet onmogelijk. Een eventueel percentage hierbij noemen zou arbitrair zijn. Dit zou niet over-all leiden tot een wijziging in de belastbaarheid.

2.4
Anders dan [appellant] aanvoert, valt hieruit niet af te leiden dat de deskundige [deskundige 2] onvoldoende specifieke kennis heeft om het effect van de ziekte van Ménière op een advocaat met een gemengde praktijk te beoordelen. De deskundige heeft immers verklaard dat hij op jaarbasis 200 tot 250 onderzoeken verricht en dat hij in zijn hele, dertigjarige loopbaan zeker drie mensen per jaar met de ziekte van Ménière heeft gezien, dus minimaal 100 in totaal, waarvan ongeveer 15 in het kader van deskundigenonderzoeken, welke laatste groep allemaal doorgeleerde mensen betrof, waarmee de deskundige kennelijk duidt op een hoog scholingsniveau. Dit wijst op een behoorlijke ervaring en ook een voldoende referentiekader. Dat een verzekeringsgeneeskundige meer specifieke kennis zou moeten hebben van de ziekte van Ménière in combinatie met de belasting van een gemengde advocatenpraktijk oordeelt het hof niet per se nodig. [appellant] heeft wel voorgesteld een deskundigenonderzoek te laten verrichten door een deskundige die de gevolgen van de ziekte van Ménière voor een advocaat met een gemengde praktijk beter zou kunnen beoordelen, maar heeft daartoe geen concreet voorstel gedaan. Daarom passeert het hof zijn verzoek.

2.5
Op grond van zijn ervaring met patiënten met de ziekte van Ménière heeft de deskundige uiteengezet dat die patiënten normaal gesproken, kennelijk onder invloed van hun ziekte, een andere dagindeling hebben en ook een ander dagverhaal vertellen, hetgeen erop neerkomt dat hun concentratievermogen in de loop van de dag vermindert, dat zij vermoeidheidsklachten opbouwen, tempoverlies ervaren en ‘s avonds gevloerd zijn van de vermoeidheid. Het door [appellant] gehouden dagverhaal wijst daar niet op: het is ongestoord en actief, terwijl [appellant] ook ’s avonds nog politiek actief is als voorzitter van een overigens kleine lokale politieke partij, hetgeen hem naar de indruk van de deskundige niet heel veel moeite kost.
Wat betreft het voeren van gesprekken door een patiënt met de ziekte van Ménière wijst de deskundige als belangrijke aspecten op het luisteren, de aandacht verdeling/het observeren en het door de ziekte van Ménière inspannend bewegen van het hoofd. De deskundige relativeert zijn eerdere cesuur tussen gesprekken met één tot twee mensen en meer mensen in die zin dat naarmate [appellant] met meer mensen een gesprek moet voeren het tempoverlies groter zal zijn. Volgens zijn toelichting gaat het niet alleen om het draaien van het hoofd, maar ook het observeren en intunen op een volgende gespreksdeelnemer. Intensieve gesprekken zouden niet op elkaar moeten aansluiten en moeten worden afgewisseld met ander werk, zoals het schrijven van een gespreksverslag of ander stukken. Daarvoor gelden die beperkingen namelijk niet. Indien het een intensief gesprek zou betreffen, zou het tempoverlies hoger zijn en [appellant] een langere pauze moeten nemen, klaarblijkelijk in vorm van andere werkzaamheden.
Verder heeft de deskundige geen aanwijzingen gevonden voor cognitieve beperkingen bij [appellant] (zoals: meer moeite met zich concentreren, vergeetachtigheid, noodzaak om extra notities te maken, verminderd concentratievermogen).
Tenslotte is de deskundige niet teruggekomen van zijn conclusie op bladzijde 10 van zijn rapport van 12 mei 2010 dat bij inachtneming van de genoemde beperkingen (uit de eerste alinea van die bladzijde) er geen argumenten zijn om restricties met betrekking tot het arbeidspatroon van toepassing te achten.

2.6
Het hof stelt voorop dat het onderhavige deskundigenbericht naar zijn aard voor een belangrijk deel rust en ook mag rusten op de eigen wetenschap en ervaring van de deskundige. Het hof onderschrijft het schriftelijk en mondeling deskundigenbericht van [deskundige 2] en neemt diens oordeel over.
De deskundige heeft niet over het hoofd gezien dat ook een één op één gesprek onder invloed van de ziekte van Ménière inspannend kan zijn en kan bijdragen aan vermoeidheid.
De scherpe cesuur tussen diverse gespreksdeelnemers heeft hij gerelativeerd.
[appellant] voert aan dat de deskundige wat betreft de mate van inspanning en vermoeidheid tot een andere conclusie komt dan [deskundige 1], maar de deskundige heeft er terecht op gewezen dat het in het algemeen zo is dat curatief specialisten terughoudend dienen te zijn bij het geven van concrete oordelen over arbeidsongeschiktheid en dat [deskundige 1] zich daarmee heeft begeven op het terrein van de verzekeringsgeneeskundige. Daarom kent het hof in dit opzicht meer gewicht toe aan het oordeel van de deskundige als verzekeringsgeneeskundige.
[appellant] meent dat de deskundige het dagverhaal van [appellant] wegens onvoldoende ervaring niet kan relateren aan het dagverhaal van andere patiënten met de ziekte van Ménière, maar deze opvatting verwerpt het hof omdat deze verzekeringsgeneeskundige met zijn lange praktijkervaring minimaal 100 mensen met de ziekte van Ménière heeft gezien en gehoord.
Volgens [appellant] kan de deskundige geen goede inschatting maken van zijn feitelijke dagbesteding. Die mening deelt het hof niet. Geconfronteerd met [appellant]’ werkzaamheden op een zitting met drie cliënten bij de economische politierechter van ongeveer 2,5 uur, heeft deskundige geantwoord dat [appellant] de rest van de dag nog wel dingen kan doen, zij het dat die niet te veel concentratie moeten vergen. Hij heeft daaraan toegevoegd dat [appellant] bij een daginvulling waarin hij 80% zware gesprekken met meer dan twee gesprekspartners moet voeren, een hoger tempoverlies zal hebben. [appellant] heeft overigens niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat dit frequent voorkomt. De deskundige heeft zich met zijn antwoord voldoende overtuigend ingeleefd in een piekdag van [appellant], maar daaraan echter niet de consequentie verbonden dat [appellant] dan geen zinvol advocatenwerk meer zou kunnen doen, zoals bijvoorbeeld het schrijven van een gespreksnotitie of van een ander stuk.
Al met al verwerpt het hof de kritiek van [appellant] op het schriftelijk en mondeling deskundigenbericht van [deskundige 2]. De deskundige heeft in zijn rapportage, mede gezien de gegeven toelichting tijdens het mondeling deskundigenverhoor, in voldoende mate de invloed van vermoeidheidsverschijnselen als gevolg van oorsuizen bij de ziekte van Ménière verdisconteerd.
Grief 3 wordt daarom verworpen. ECLI:NL:GHARL:2014:8611

Joomla SEF URLs by Artio