Arbeidsongeschiktheid

HR 211011 art. 81 RO arbeidsongeschiktheid op deeltaken leidt niet tot 100% arbeidsongeschiktheid voor het verzekerd beroep

HR 211011 art. 81 RO arbeidsongeschiktheid op deeltaken leidt niet tot 100% arbeidsongeschiktheid voor het verzekerd beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 

Hoger beroep van Hof-den-bosch-110510-arbeidsongeschiktheid-voor-deeltaken-100-ao-voor-werven-opdrachten-en-personeel-en-75-ao-voor-administratie-en-organisatie-is-niet-100-ao

Anders: AG mr. J. Spier 
3. Bespreking van de middelen 

3.1 Ik meen er goed aan te doen eerst het vierde middel te bespreken. Het komt op tegen rov. 4.7.4 waarin het Hof heeft geoordeeld dat [eiser] niet geheel, maar slechts gedeeltelijk, arbeidsongeschikt is zodat zijn vordering tot veroordeling van Interpolis om uitkering te doen op basis van 100% arbeidsongeschiktheid moet worden afgewezen. [Eiser] verwijt het Hof het arbeidsongeschiktheidspercentage van [eiser] niet te hebben bepaald, terwijl dat toch de essentie van deze zaak was. 

3.2 Het is in hoge mate de vraag of deze klacht aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Volgens vaste rechtspraak moeten cassatieklachten aangeven op welke (feitelijke) stellingen zij zijn gebaseerd en waar deze in feitelijke aanleg zijn betrokken. Het middel geeft in het geheel niet aan waaruit zou blijken dat "de essentie van deze zaak" was om het percentage arbeidsongeschiktheid te doen vaststellen. Dat spreekt ook niet voor zich. Zowel het petitum van de inleidende dagvaarding, de grondslag van de vordering, de mva (met name de passages onder 9 en 10) en de antwoordakte in appel onder 4 en 5 bieden steun voor 's Hofs oordeel. In elk geval is daaruit geen enkele steun te putten voor de ongemotiveerde stelling die in het middel wordt betrokken. In zoverre deel ik de mening van mr Van Duijvendijk-Brand (s.t. onder 4.5.1 en 4.5.2). 

3.3 Bevredigend is 's Hofs benadering, neergeslagen in enkele regels zonder enige motivering, allerminst. 

3.4 De uitleg van de dingtalen is voorbehouden aan de feitenrechter. Zou het Hof hebben geoordeeld dat de vordering alleen zo kan worden begrepen dat [eiser] slechts beoordeeld wilde zien of sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid in de zin der polis, dan zou dat feitelijke oordeel wellicht bestand zijn geweest tegen een daartegen gerichte klacht. Een dergelijk oordeel heeft het Hof evenwel niet geveld. Gezien de onbevredigende uitkomst zou ik zo'n oordeel niet in rov. 4.7.4 willen inlezen. 

3.5.1 Bij de uitleg van de vordering dient de rechter in voorkomend geval niet alleen acht te slaan op wat gevorderd wordt maar ook op het mindere dat daarin besloten ligt. In de bewoordingen van Uw Raad: 
"In een geval als hier aan de orde dient de rechter ervan uit te gaan dat in hetgeen op grondslag van de overeenkomst gevorderd is - in verband met de mogelijkheid dat de vordering niet voor volledige toewijzing vatbaar zal blijken - een vordering tot een lager bedrag besloten ligt, voor zover ook deze vordering redelijkerwijs op die grondslag kan worden gebaseerd."(4) 

3.5.2 Wél is vereist dat de rechter aannemelijk oordeelt dat het mindere in het meerdere besloten ligt.(5) Het Hof heeft zich hierom niet zichtbaar bekreund. 

3.5.3 Uit een oogpunt van efficiëncy en ontlasting van het rechterlijk apparaat is de onder 3.5.1 geciteerde benadering aantrekkelijk. Anders bestaat de kans dat een nieuwe procedure moet worden geëntameerd om het mindere binnen te halen.(6) 

3.6 Een uitleg als bedoeld onder 3.5.1 heeft slechts goede zin en is daarmee alleen geoorloofd als het op basis van de stukken mogelijk is om een gefundeerd oordeel over "het mindere" te vellen.(7) Wellicht - ik laat dat, gezien het feitelijke gehalte van die vraag, rusten - was dat in casu niet (goed) mogelijk. Zou het Hof zijn afwijzing daarop hebben gebaseerd, dan zou zijn oordeel mogelijk tegen de toets in cassatie bestand zijn geweest. Maar ook een dergelijk oordeel heeft het Hof niet geveld. 

3.7 Bij deze stand van zaken zou ik het middel welwillend willen lezen en wel zo dat daarin een klacht, die is geënt op hetgeen onder 3.5 en 3.6 is vermeld, besloten ligt. Deze klacht slaagt. 

(...) 

3.23 Hiervoor werd op grond van een welwillende lezing het vierde middel gegrond geacht. Een minder welwillende lezing is zeer wel mogelijk. In dat geval zou het middel falen. In dat laatste scenario zou deze zaak m.i. kunnen worden afgehandeld op de voet van art. 81 RO.  LJN BR5213 

Joomla SEF URLs by Artio