Arbeidsongeschiktheid

Hof A'dam 240507 uitleg aov naar omstandigheden geval; verzekerd belang niet vervallen door faillissement

Hof A'dam 240507 uitleg aov naar omstandigheden van geval; verzekerd belang niet vervallen door faillissement zoals ass. bepleit
4.2 De Noordhollandsche is daartegen in hoger beroep opgekomen.
Haar grieven stellen de vraag aan de orde of [A] recht op enige uitkering aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering kan ontlenen vanaf 10 juni 2004 (althans vanaf 10 juli 2004 met inachtneming van de eigen risicotermijn van een maand). De vermelding van 10 augustus 2004 onder 10 van de memorie van grieven berust kennelijk op een vergissing.
Omstreden is in het bijzonder of op 9 juni 2004 het verzekerd belang van [A] nog bestond.
Volgens de Noordhollandsche betreft het hier relevante door [A] verzekerde belang de inkomsten uit arbeid als directeur bij Bonnex B.V., welke zijn verzekerd tegen wegvallen als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Het gaat de Noordhollandsche er in dit geding in het bijzonder om dat er op 9 juni 2004 geen sprake meer was van een financieel belang dat als gevolg van arbeidsongeschiktheid werd aangetast, omdat de vennootschap van [A] toentertijd niet in staat was om hem zijn inkomen uit te betalen.
[A] wil ingang doen vinden dat het er niet toe doet dat Bonnex B.V. in staat van faillissement is geraakt. Zijns inziens heeft hij recht op een uitkering, omdat hij arbeidsongeschikt is en zijn oude beroep niet meer (volledig) kan uitoefenen. Zou juist zijn dat het ertoe doet dat Bonnex B.V. in staat van faillissement is geraakt, dan heeft te gelden, aldus [A], dat hij al was opgehouden met werken als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid, voordat Bonnex B.V. failliet ging.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.3 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het bij de beantwoording van de vraag of op 9 juni 2004 het verzekerd belang van [A] nog bestond, aankomt op uitleg van de verzekeringsovereenkomst. Terecht heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen van de relevante bepalingen van de overeenkomst maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Partijen hebben in dit verband uitgebreide beschouwingen gewijd aan zich ontwikkelende opvattingen over het rechtskarakter van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, in het bijzonder over de kwestie of de arbeidsongeschiktheidsverzekering als een schade- dan wel als een sommenverzekering moet worden beschouwd. Bij de beoordeling van het verzekerd belang dat in de omstreden arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt bedoeld, kan evenwel niet worden volstaan met een dergelijke algemene benadering. Het hof heeft bij de uitleg van de omstreden verzekeringsovereenkomst acht te slaan op de concrete omstandigheden van het geval.

4.4 De tekst van artikel 3 maakt duidelijk dat partijen voor ogen stond dat aan [A] een geldelijke vergoeding zou toekomen in geval van inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Die tekst is echter dermate algemeen geredigeerd dat deze hier niet zonder meer uitsluitsel geeft. Dat het beroep van [A] op het polisblad wordt omschreven als “Directeur bouwbedrijf (adm./commercieel werkzaam)” maakt het niet anders.

4.5 In geval van inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontleende [A] blijkens het polisblad aan de verzekering een aanspraak op een vaste uitkering die naargelang de omvang van de arbeidsongeschiktheid kon variëren.
Ook dat element van de verzekeringsovereenkomst biedt geen uitsluitsel ten aanzien van het verzekerd belang dat de Noordhollandsche en [A] op het oog hebben gehad. Wel valt op dat de partijen geen koppeling tot stand hebben gebracht met het door [A] in zijn bedrijf verdiende arbeidsinkomen. Zo was [A] bijvoorbeeld niet gehouden om de Noordholland-sche periodiek op de hoogte te brengen van het bestaan en de omvang van het door hem in zijn bedrijf verdiende inkomen. In ieder geval wijst een en ander er niet op dat aan partijen het door de Noordhollandsche verdedigde verzekerd belang voor ogen heeft gestaan.

4.5 De gedragingen van de Noordhollandsche wijzen evenmin op haar gelijk. De omstandigheid dat zij tot uitkering is overgegaan naar aanleiding van het door [A] in 2002 opgelopen letsel, hoewel aan [A] zijn loon werd doorbetaald, logenstraft haar stelling dat [A] slechts uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst toekomt ingeval van inkomensderving door arbeidsongeschiktheid.
De omstandigheid dat de Noordhollandsche na het faillissement van de vennootschap aanspraak is blijven maken op betaling van de verzekeringspremie is ook niet in overeenstemming met haar standpunt dat het verzekerd belang zou zijn vervallen.

4.6 Voorts verdient overweging dat in een klein bedrijf als hier aan de orde is, arbeidsongeschiktheid veelal leidt tot een substantiële terugval van het resultaat van de onderneming met als gevolg dat uitbetaling van loon door de vennootschap waarbinnen het bedrijf wordt uitgeoefend problematisch kan worden. Bezwaarlijk kan zonder toelichting, die ontbreekt, worden aangenomen dat het in de bedoeling van partijen lag dat een dergelijke terugval zou kunnen meebrengen dat het verzekerd belang zou komen te vervallen.
Daarbij komt dat hetgeen [A] bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep – onbestreden – heeft uiteengezet aangaande hetgeen hem voor ogen stond, toen hij de arbeidsongeschiktheidsverzekering afsloot, daarmede in overeenstemming is. Toentertijd was het risico van inkomensderving in geval van arbeidsongeschiktheid urgenter geworden, aldus [A], omdat zijn vader niet langer in het bouwbedrijf werkzaam zou zijn, althans niet structureel. Na het vertrek van zijn vader zou eventuele langdurige arbeidsongeschiktheid van hem, [A], onmiddellijk consequenties hebben voor het resultaat van zijn onderneming. Juist daarvoor wenste hij een voorziening te treffen.

4.7 Naar het oordeel van het hof is er dan ook op basis van de totstandkomingsgeschiedenis en de bewoordingen van de verzekeringsovereenkomst alsmede de gedragingen van de Noordhollandsche geen goede grond om te oordelen dat het belang dat [A] had verzekerd zo beperkt moet worden uitgelegd als de Noordhollandsche heeft bepleit.
Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat de verzekeringsovereenkomst op het tussen partijen omstreden punt onduidelijk is, moet deze bovendien in het voordeel van [A] als (particulier) verzekeringnemer worden uitgelegd.

4.8 Anders dan de Noordhollandsche ingang wil doen vinden was dit verzekerd belang op 9 juni 2004 niet vervallen.
Het beroep van de Noordhollandsche op de deconfiture van de onderneming van [A] is daarvoor ontoereikend.
LJN BB3136 
 

Joomla SEF URLs by Artio