Arbeidsongeschiktheid

Hof Arnhem-Leeuwarden 090615 advocaat; 54 maatmanuren; waarvan 4 uur ivm relevante nevenactiviteiten

 

Hof Arnhem-Leeuwarden 090615 advocaat; 54 maatmanuren; waarvan 4 uur ivm relevante nevenactiviteiten

 

4.16
Wat betreft [appellant]’ maatmanuren wil hij uitgaan van (55 tot) 60 uur per week, hetzij omdat hij zo’n werkbelasting had vóór zijn eerste arbeidsongeschiktheidsperiode van oktober 2000 tot medio 2004, hetzij omdat zijn wekelijkse 10 uur nevenwerkzaamheden moeten worden opgeteld bij zijn en advocatenwerkzaamheden en managementtaken van 50 uur per week. Movir heeft een en ander gemotiveerd bestreden.

4.17
Naar aanleiding hiervan oordeelt het hof als volgt.
In zijn ziekmelding van 10 november 2006 (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft [appellant]: (sub 4) zich per 7 november 2006 arbeidsongeschikt gemeld en geantwoord (sub 5) dat de verschijnselen (klachten) zijn begonnen sedert plusminus januari 2006 en de laatste maanden snel slechter waren geworden, (sub 6) dat hij eerder aan deze ziekte had geleden van plusminus 2000 tot 2004 en (sub 14a) dat de werkzaamheden verbonden aan zijn beroep, in het formulier onderverdeeld tussen werkzaamheden, gezinstaken en nevenactiviteiten, er per week als volgt uitzagen: advocatuur 25 uur, management 25 uur en nevenactiviteiten in de vorm van diverse besturen en verenigingen 10 uur. Hoewel dat in zijn optiek voor de hand lag, heeft [appellant] bij zijn ziekmelding niet opgegeven dat hij tussen 2004 en november 2006 niet volledig hersteld en nog steeds verminderd arbeidsongeschikt was, zij het mogelijk onder de uitkeringsdrempel van 25%. Daarmee is echter nog niet alles gezegd. Denkbaar is namelijk dat [appellant] een zogenaamde “medische afzakker” was geworden. Daarmee doelt de door [appellant] ingeschakelde arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 4] in zijn rapport van 26 mei 2014 (pagina 7, derde alinea van productie 3 bij memorie van grieven) op de situatie:
“Iemand werkt, wordt arbeidsongeschikt, past zijn werk daaraan aan en vervolgens beoordeelt men hem niet op zijn oorspronkelijke werk maar op het aangepaste werk, waarnaar hij weer arbeidsgeschikt wordt geacht.”
Aan [appellant] moet worden toegegeven dat hij in zijn burn out periode van 2000-2004 met ondersteuning van klinisch psycholoog-psychotherapeut [de klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft gewerkt aan klachtenreductie, stressmanagement en cognitieve herstructurering, prioriteitenstelling in zijn werk en verlaging van doelen die zijn gezondheid ten goede kwamen (zie de berichten van [de klinisch psycholoog-psychotherapeut] gedurende die jaren; producties 5 tot en met 9 bij memorie van grieven). Als vervolg hierop heeft de verzekeringsarts [de verzekeringsarts] identiek in haar beide rapporten van 6 september 2008 en 23 november 2008 (pagina 2, tweede helft) en zonder bezwaar van [appellant], onder meer geschreven:
“[appellant] vertelde dat hij eerder een groot kantoor had met een flink aantal juristen in loondienst. Hij leidde toen een heel druk leven: veel drukte op kantoor met dossiers, het managen van personeel, contacten met cliënten, acquisitie e.d. en na kantoortijd nog een druk privé-leven met veel bestuurswerk in verenigingen en in de politiek. Hij was meerdere avonden per week niet thuis. Rond het jaar 2000 raakte (hij, hof) in een toestand die hij zelf als burn out beschreef. Het heeft enige tijd geduurd, maar hij is daar toch weer goed uitgekomen. Hij maakte meer tijd voor zichzelf, door o.a. veel bestuurswerk in de vrije tijd te schrappen.
Tussen 2004 en najaar 2006 weer goed kunnen werken. In najaar 2006 moest hij het werk opnieuw staken (…).”
Tegen deze achtergrond lag het op de weg van [appellant], op wie ter zake stelplicht en bewijslast rust, om aan de hand van feiten en omstandigheden uiteen te zetten waarom hij, ondanks de reorganisatie van zijn arbeidspatroon zoals min of meer afgerond in 2004, desondanks in de volgende jaren nog steeds, al was het maar enigszins, arbeidsongeschikt was gebleven. De enkele omstandigheid dat hij destijds na burn out-klachten uiteindelijk minder uren is gaan werken, is, op zichzelf beschouwd, onvoldoende om aan te nemen dat hij toen of nadien nog enigszins arbeidsongeschikt was. Het hof deelt de opvatting van [appellant] dan ook niet dat Movir hem als “medische afzakker” behandelt.
Grief 5 treft geen doel.

4.18
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de 10 uur per week aan nevenactiviteiten in de vorm van diverse besturen van stichtingen en verenigingen onderdeel uitmaken van de werkzaamheden verbonden aan het verzekerde beroep van advocaat. Volgens [appellant] gaat het om beroep gerelateerde nevenwerkzaamheden omdat deze voor een zelfstandig advocaat zo essentieel zijn dat zonder die werkzaamheden een zelfstandige beroepsuitoefening niet goed mogelijk is. [appellant] heeft deze activiteiten onweersproken opgegeven aan arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 4] (zie pagina 8 van diens rapport van 26 mei 2014):
“oprichter en voorzitter van de lokale ondernemersclub [de lokale ondernemersclub]
vicevoorzitter van de Businessclub [de businessclub]
voorzitter van [de vereniging] tot 2009, lid van [de vereniging]
lid van [het bestuur]
lid Businessclub [de businessclub]
actief lid en commissielid van [de vereniging] en [de vereniging].”

4.19
Naar het oordeel van het hof valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, in redelijkheid niet in te zien dat [appellant] op deze netwerken is aangewezen voor acquisitie van benoeming als curator in faillissementen, aangezien curatoren, zoals Movir terecht aanvoert, nu eenmaal uitsluitend worden benoemd door de gerechten.
De andere functies zullen uit hun aard een gemengd karakter hebben, enerzijds ter behartiging van de daar gestelde doelen, anderzijds tot de voor een advocaat als ondernemer belangrijke acquisitie van cliënten en zaken en verder voor ook het opdoen van relevante kennis van bedrijven en instellingen, hetgeen een advocatenpraktijk eveneens ten goede kan komen. Volgens het rapport van arbeidskundige [de arbeidsdeskundige 2] van 19 april 2011 (pagina 6, productie 19 bij inleidende dagvaarding) was [appellant] daarmee naar zijn opgave drie avonden per week bezig, hetgeen ongeveer 6 uur per week vergde, met weken van minder en weken van meer uren. Daar tegenover heeft [appellant] geen betere specificatie van zijn aan nevenactiviteiten bestede tijd gegeven, zodat van zijn eigen opgaaf aan [de arbeidsdeskundige 2] moet worden uitgegaan. Gelet op het gemengde karakter van deze activiteiten zal het hof naar redelijkheid en billijkheid hiervan 4 uur per week toekennen aan relevante nevenwerkzaamheden. In het licht van dit gemengde karakter is goed verklaarbaar dat [appellant] in de praktijk in zijn contacten met de arbeidsdeskundigen uitging van 50 kantooruren, waarbij zijn nevenactiviteiten als deel van zijn werkzaamheden onderbelicht bleven. Daarom kent het hof, anders dan Movir, geen relevante betekenis toe aan de door haar ingeroepen omstandigheden dat de aanvraagbrief tot de gezamenlijke arbeidsdeskundige opdracht aan [de arbeidsdeskundige 2], de uiteenzetting van de werkbelasting in diens rapport van 19 april 2011 (pagina 7) en de e-mail van [appellant] van 7 augustus 2007 melding maken van (de oude) 50 uur.
Op grond van het voorgaande komt het aantal maatmanuren van [appellant] in totaal neer op 54 uur per week.
Grief 4 slaagt en faalt deels.

4.20
In afwachting van de uitkomst van de gerechtelijke deskundigenonderzoeken wordt de beoordeling van de grieven 8 (over de afwijzing van het in conventie gevorderde met bijbehorende proceskostenveroordeling) en 9 (over de toewijzing van de reconventie met proceskosten) aangehouden. ECLI:NL:GHARL:2015:4173

Joomla SEF URLs by Artio