Arbeidsongeschiktheid

Rb Utrecht 310811 onvoldoende argumenten om schouderklachten snackbareigenaresse aan te merken als objectief medisch vast te stellen stoornissen

Rb Utrecht 310811 onvoldoende argumenten om schouderklachten snackbareigenaresse aan te merken als objectief medisch vast te stellen stoornissen
2.  De feiten 

2.1.  [eiseres] heeft met ingang van 1 juni 2007 een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij ASR afgesloten. Zij was toen eigenaresse en exploitant van een snackbar. Op het polisblad is als beroep vermeld ‘Snackbar eigenaresse’. 

2.2.  Op de tussen partijen afgesloten verzekering waren (in de periode vanaf 1 juni 2007 tot 1 april 2008) de Algemene Voorwaarden volgens model PHUT1 (54402) 07-02 van toepassing (hierna: de polisvoorwaarden). 

2.3.  De arbeidsongeschiktheidsverzekering is beëindigd per 1 april 2008. ASR heeft op basis van artikel 19 lid 2 van de polisvoorwaarden de verzekering per 1 april 2008 geroyeerd in verband met de bedrijfsbeëindiging door [eiseres] per die datum. Artikel 19 lid 2 luidt (voor zover van belang): ‘Als de verzekerde geheel of gedeeltelijk ophoudt zijn beroep daadwerkelijk uit te oefenen, (…) heeft de verzekeraar het recht de verzekering te beëindigen (…)’ 

2.4.  Onder artikel 1 getiteld ‘Definities’ van de polisvoorwaarden is het volgende opgenomen: 
‘1. Arbeidsongeschiktheid 
a.  Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake als er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor verzekerde beperkt is in zijn functioneren en als gevolg hiervan voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepswerkzaamheden in de regel en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. 
b.  De verzekeraar kan het bestaan van deze stoornissen vaststellen aan de hand van rapportage van door de verzekeraar aangewezen deskundigen. 
c.   Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden, alsmede taakverschuivingen binnen het eigen bedrijf, worden bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid betrokken.’ 

2.5.  Eind 2007 heeft [eiseres] een schadeformulier ingevuld, door haar ondertekend op 29 november 2007, en aan ASR doen toekomen. Zij meldt daarin klachten/letsel aan haar schouder en arm te hebben. 

2.6.  Na ontvangst van het schadeformulier heeft ASR [eiseres] in eerste instantie arbeidsongeschikt geacht in de categorie 80-100%. Hierna is [eiseres] op verzoek van ASR op 26 februari 2008 onderzocht door controlearts T.A.M. Vlokhoven. Op basis van zijn rapportage heeft ASR bij brief van 6 maart 2008 [eiseres] bericht dat zij [eiseres] met ingang van 29 februari 2008 arbeidsongeschikt beschouwt in de categorie 45-55% en medegedeeld dat [eiseres] vanaf deze datum een uitkering ontvangt op basis van 50% van het verzekerd bedrag. 

2.7.  Op 3 april 2008 is [eiseres] in opdracht van ASR bezocht door arbeidsdeskundige C. Westland. Naar aanleiding van deze rapportage heeft ASR [eiseres] bij brief van 14 april 2008 bericht dat zij [eiseres] per 29 februari 2008 arbeidsongeschikt beschouwt in de categorie 80-100% en medegedeeld dat hierbij een uitkering hoort gebaseerd op 100% van de verzekerde jaarrente. 

2.8.  Op 16 juni 2008 is [eiseres] opnieuw bezocht door arbeidsdeskundige Westland. Westland acht [eiseres] dan voor 50% arbeidsgeschikt voor haar verzekerd beroep en adviseert de uitkering per 16 juni 2008 te verlagen naar 50%. In vervolg hierop heeft ASR bij brief van 25 juni 2008 [eiseres] bericht haar per 16 juni 2008 arbeidsongeschikt te beschouwen in de categorie 45-55%. 

2.9.  Na ontvangst van de door ASR opgevraagde medische informatie van de behandelend orthopedisch chirurg van [eiseres], M.A. Hoelen, heeft ASR op 26 november 2008 controlearts Vlokhoven verzocht een hercontrole uit te voeren. Op 2 januari 2009 heeft deze hercontrole plaatsgevonden. Vlokhoven heeft bij deze controle [eiseres] 40% arbeidsongeschikt geacht tot 1 maart 2009 en vanaf 1 maart 2009 0 %. 

2.10.  Hierna, op 3 februari 2009, heeft ASR [eiseres] bericht dat ASR op basis van de bevindingen van Vlokhoven [eiseres] per 22 januari 2009 arbeidsongeschikt acht in de categorie 25-35%, waarbij een uitkering van 30% hoort, en met ingang van 9 februari 2009 minder dan 25%, op grond waarvan haar recht op uitkering vervalt. 

2.11.  Bij brief van 4 februari 2009 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen dit door ASR ingenomen standpunt. 

2.12.  Hierna heeft ASR informatie ingewonnen bij de behandelend revalidatiearts van [eiseres], P.C.Th. van Aanholt. Van Aanholt heeft aan ASR zijn brief aan de huisarts van [eiseres] van 23 februari 2009 aan ASR doen toekomen. Hij concludeert in zijn brief aan de huisarts als volgt: 
‘We hebben te maken met een patiënte met reeds langdurig bestaande schouderklachten, waarbij wellicht een lichte irritatie van de rotator cuff. Echter is al een verbeterende tendens te constateren. 
Daarnaast is er een zwelling midden van de clavicula. Ik heb een röntgenfoto laten vervaardigen.’ 

Hij vervolgt: 
‘Ik heb revisie afgesproken voor over 2 weken. 
Afhankelijk van de bevindingen van collega Hoelen de röntgenfoto van de clavicula zal ik haar naar alle waarschijnlijkheid verwijzen naar de oefentherapie Cesar voor het geven van houdings- en ontspanningsoefeningen. T.a.v. de schouderklachten verwacht ik dat deze langzaamaan zullen uitdoven.’ 

2.13.  Naar aanleiding van deze informatie heeft ASR bij brief van 30 maart 2009 [eiseres] het volgende bericht: 
‘(…) De ontvangen informatie dateert van 23 februari 2009. Na deze datum bent u nog doorverwezen voor een röntgenfoto. Alvorens een definitief standpunt in te nemen wil onze medisch adviseur graag op de hoogte komen van de uitslag van het röntgenonderzoek. 
Totdat deze uitslag ook bij ons bekend is acht onze medisch adviseur u, op basis van de nu bekende medische informatie, arbeidsongeschikt in de klasse 25-35%, hierbij hoort een uitkering van 30% van de verzekerde jaarrente. 
Graag word ik op de hoogte gebracht wanneer de uitslag van de röntgenfoto bij u bekend is, waarna wij opnieuw informatie zullen opvragen bij dokter Van Aanholt. (…)’ 

2.14.  Op 20 mei 2009 heeft revalidatiearts Van Aanholt ASR als volgt bericht: 
‘(…) Bovengenoemde patiënte is bij mij 16 februari 2009 voor het laatst geweest. 
Als aanvulling hierop kan ik u nog meedelen dat de uitslag van de röntgenfoto’s dd. 30 januari 2009 een beginnende artrose van het linkerheupgewricht laat zien. De S.I.-gewrichten en het rechterheupgewricht waren normaal. 
Ook de clavicula leverde een normaal beeld op. Er was geen sprake van exostose. 
Op de röntgenfoto’s van de wervelkolom werden evenmin afwijkingen geconstateerd. 
Het lag in de bedoeling om de brief te beantwoorden nadat zij op 29 april 2009 bij mij op de polikliniek zou zijn geweest. Zij heeft echter een nieuwe afspraak gekregen op 27 mei 2009. (…) Hoe het op dit moment met patiënte gaat kan ik u niet mededelen aangezien zij daarvoor te lang bij mij niet is geweest. (…)’ 

2.15.  Op 8 juni 2009 heeft ASR [eiseres] bericht dat ASR per 8 juni 2009 de uitkering zal stoppen. ASR schrijft het volgende: 
‘De ontvangen medische informatie van uw behandelend arts, dokter Van Aanholt is inmiddels door onze medisch adviseur beoordeeld. 

Op basis van deze informatie zijn er volgens onze medische adviseur geen beperkingen meer die een volledige werkhervatting in de weg zouden staan. 
Ik acht u dan ook per 8 juni 2009 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt en sluit ik het dossier. (…)’ 

2.16.  Hierna heeft [eiseres] op 24 juni 2009 bij brief bezwaar aangetekend. Zij schrij onder meer: 
‘(…) Tegen deze beslissing teken ik bezwaar aan omdat de medische bevindingen van uw medisch adviseur totaal niet strookt met mijn medische gesteldheid en de medische constateringen van de specialisten in het Scheperziekenhuis te Emmen. In de brief d.d. 23 februari 2009 [toevoeging rb: zie 2.12 van dit vonnis] van dr. Aanholt is ook duidelijk te lezen dat er nog steeds klachten zijn. (…) 
Sinds de al in uw bezit zijn de brief van dr. Aanholt d.d. 23 februari 2009 is er niets veranderd. De klachten zijn zelfs erger geworden. (…) De specialisten zijn er nog niet uit getuigende van het feit dat ze mijn Cesar therapie laten volgen en ik nog steeds terug moet komen op controle. (…)’ 

2.17.  ASR heeft hierop op 1 juli 2009 aan [eiseres] bericht dat de medisch adviseur het standpunt heeft bepaald op basis van een brief van 20 mei 2009 van de behandelend specialist [toevoeging rb: de brief van revalidatiearts Van Aanholt, zie 2.14 van dit vonnis]  en geen reden te zien haar standpunt te wijzigen. 

2.18.  Hierna heeft (de advocaat van) [eiseres] bij brief van 1 december 2009 ASR gesommeerd de beslissingen van 8 en 24 juni 2009 [toevoeging rb: zie 2.15 en 2.16 van dit vonnis] te herzien en aan [eiseres] alsnog een uitkering te doen toekomen. In reactie hierop heeft ASR bij brief van 23 december 2009 bericht geen reden te zien haar standpunt te herzien. Zij stelt zich op het standpunt dat de benodigde medisch objectiveerbare afwijkingen voor het verkrijgen van een uitkering ontbreken. 

2.19.  Na deze correspondentie tussen partijen, is [eiseres], op 22 maart 2010, door orthopeed M.A. Hoelen geopereerd aan haar schouder. In het verslag aan de huisarts heeft Hoelen het volgende vermeld: 
‘Indicatie: 
chronische klachten bij interne impingement van de schouder 

Uitgevoerde ingreep: 
arthroscopische capsular shift 

Post-operatief beleid: 
mitella 4 weken, geleid actief anteflesie 80, abductie 80, exorotatie 20. isometrisch cuffteinen mag. 
(…)’ 

2.20.  (De advocaat van) [eiseres] heeft vervolgens op 7 mei 2010, met verwijzing naar het operatieverslag van Hoelen, ASR verzocht mee te delen of dit verslag, reden is haar standpunt te wijzigen, in die zin dat ASR met terugwerkend kracht bereid is tot het doen van de uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. 

2.21.  Hierop heeft ASR bij brief van 3 juni 2010 (de advocaat van) [eiseres] bericht dat de informatie van de orthopeed [toevoeging rb: Hoelen] haar geen aanleiding geeft haar standpunt te wijzigen. 

3.  Het geschil 
3.1.  [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van ASR tot betaling van de maandelijkse uitkeringen van € 591,78 vanaf 8 juni 2009, te vermeerderen met de overeengekomen indexering en andere overeengekomen verhogingen, tot zolang de arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidsverzekering tussen partijen voortduurt, vermeerderd met de wettelijke rente over de achterstallige termijnen en met veroordeling van ASR in de kosten rechtsbijstand en de proceskosten. 

3.2.  ASR voert gemotiveerd verweer. 

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 
4.1.  Tussen partijen is in geschil of ASR de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] juist heeft vastgesteld en of ASR vervolgens al dan niet terecht per 8 juni 2011 niet meer tot uitkering aan [eiseres] is overgegaan. 

4.2.  De uitleg van het begrip ‘arbeidsongeschiktheid’ in de polisvoorwaarden staat tussen partijen niet ter discussie. Van arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in artikel 1 van de polisvoorwaarden (geciteerd onder punt 2.4 van dit vonnis) is sprake als er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor verzekerde beperkt is in zijn functioneren en als gevolg hiervan voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepswerkzaamheden in de regel en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Ter discussie staat of sprake is van objectief medisch vast te stellen stoornissen/beperkingen, door [eiseres] ook problemen genoemd. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat bij haar duidelijk sprake is van objectieve medische problemen en ASR stelt dat de beperkingen van [eiseres] niet van dien aard zijn dat [eiseres] voor ten minste 25% ongeschikt moet worden geacht in de zin van de polis. 

4.3.  Op basis van de polisvoorwaarden (zie artikel 1 onder b geciteerd onder 2.4 van dit vonnis) kan de verzekeraar het bestaan van stoornissen vaststellen aan de hand van rapportage van door de verzekeraar aangewezen deskundigen. ASR heeft [eiseres] in februari 2008 en in januari 2009 laten onderzoeken door controlearts Vlokhoven. Voorts hebben op verzoek van ASR arbeidsdeskundige onderzoeken plaatsgevonden in april en juni 2008 door Westland. Daarnaast heeft ASR, met toestemming van [eiseres], medische informatie verkregen van haar behandelend artsen, orthopeed Hoelen en revalidatiearts Van Aanholt. 

4.4.  ASR stelt dat zij zich voor wat betreft de mate waarin zij [eiseres] beperkt heeft geacht in haar functioneren als gevolg van schouderklachten, heeft gebaseerd op de bevindingen en conclusies van controlearts Vlokhoven die op 2 januari 2009 heeft vastgesteld dat sprake is van een normaal functionerende schouder. De conclusie van Vlokhoven is volgens ASR nadien bevestigd door revalidatiearts Van Aanholt in zijn brief van 20 mei 2009. 

4.5.  [eiseres] betwist de juistheid van de rapportages en conclusies van Vlokhoven en Westland niet, maar stelt dat uit het operatieverslag van haar behandeld orthopeed Hoelen (zie 2.19 van dit vonnis) blijkt dat er duidelijk sprake is van objectieve medische problemen. Voorts stelt zij dat zij nog steeds onder behandeling is van medisch specialisten, pijnklachten heeft en nog steeds niet volledig kan werken. 

4.6.  De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde medische informatie blijkt dat [eiseres] pijnklachten aan haar schouder ondervond en nog steeds ondervindt. Ook ASR erkent dat [eiseres] pijnklachten heeft. ASR wijst echter terecht op het feit dat de eigen beleving van [eiseres] van de omvang van haar beperkingen niet als uitgangspunt kan gelden voor de vaststelling van de mate van arbeidongeschiktheid. Voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis dient immers sprake te zijn van een medisch objectief vast te stellen stoornissen als gevolg waarvan [eiseres] voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden van een een eigenaresse van een cafetaria. Uit de medische rapportages waar ASR zich op beroept blijkt niet dat de ingeschakelde medici, Vlokhoven op 2 januari 2009 en Van Aanholt op 20 mei 2009 (in vervolg op zijn verslag van 23 februari 2009) objectiveerbare stoornissen hebben vastgesteld in de zin van de polis. Vlokhoven heeft in zijn rapport van 2 januari 2009 (voor zover leesbaar) opgenomen: ‘Op grond van mijn onderzoeken waarbij geen klachten zijn te objectiveren acht ik cliënte geleidelijk volledig geschikt tot werken.’. Voorts heeft hij bij de vraag naar de belastbaarheid sinds de eerdere controle vermeld dat deze is ‘toegenomen’. Van Aanholt vermeldt op 23 februari 2009 ‘(…) ‘wellicht een lichte irritatie van de rotatro cuff. Echter is al een verbeterende tendens te constateren. Daarnaast is er een zwelling midden van de clavula. Ik heb een röntgenfoto laten vervaardigen.’ en concludeert na de röntgenfoto van 30 januari 2009 bij brief van 20 mei 2009 ‘ook de clavicula leverde een normaal beeld op.’. 

4.7.  Gelet op de rapportage van Vlokhoven van 2 januari 2009 en de brief van Van Aanholt van 20 mei 2009 heeft (de medisch adviseur van) ASR naar het oordeel van de rechtbank dan ook in overeenstemming met de polisvoorwaarden kunnen vaststellen dat de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] met ingang van 8 juni 2009 minder dan 25% bedroeg. 

4.8.  De stelling van [eiseres] ter zitting dat Vlokhoven tot 0% arbeidsongeschiktheid concludeert om, zoals hij schrijft ‘arbeidsgeschiktheid te forceren’, maakt het voorgaande niet anders. [eiseres] heeft niet aangegeven welke gevolgen of conclusies zij aan deze stelling verbindt ten aanzien van de juistheid van de overige inhoud van het verslag. De enkele stelling is onvoldoende om de overig in het verslag opgenomen conclusies van Vlokhoven over de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing te laten. Ook de verwijzing naar het operatieverslag van 22 maart 2010 kan [eiseres] niet baten. [eiseres] heeft gesteld dat uit het operatieverslag van Hoelen blijkt dat sprake is van ojectieve medische problemen, maar zij heeft nagelaten gemotiveerd toe te lichten waaruit dit blijkt en onvoldoende aanknopingspunten aangereikt waaruit volgt dat sprake is van beperkingen van ten minste 25% in de zin van de polis. 

4.9.  Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat (de medisch adviseur van) ASR de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] onjuist heeft vastgesteld. 

4.10.  De volgende vraag is of ASR per 8 juni 2009 de uitkering aan [eiseres] kon stopzetten. 

4.11.  [eiseres] heeft aangevoerd dat nu ASR na januari 2009 is blijven uitkeren en bij brief van 30 maart 2009 [eiseres] heeft bericht dat zij een uitkering van 30% krijgt en er nadien geen verandering is opgetreden in haar arbeidsongeschiktheid, er geen aanleiding voor ASR was om de uitkering te stoppen. De bevindingen van Van Aanholt van 20 mei 2009 zijn in elk geval geen reden om de uitkering te stoppen. Op dat moment was er geen andere nieuwe medische informatie, aldus [eiseres]. 

4.12.  ASR stelt dat zij, hoewel de arbeidsongeschiktheid in februari 2009 minder dan 25% was, vanwege het door [eiseres] gemaakte bezwaar heeft besloten om in afwachting van aanvullende medische informatie een uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid in de categorie 25-35% te verstrekken. 

4.13.  Naar het oordeel van de rechtbank schept het feit dat ASR na januari 2009 is blijven uitkeren in de gegeven omstandigheden geen verplichting voor ASR in die zin dat zij dient te blijven uitkeren indien – zoals [eiseres] stelt – de mate van arbeidsongeschiktheid niet verandert. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat ASR in de brief van 30 maart 2009 (geciteerd onder 2.13 van dit vonnis) duidelijk heeft vermeld dat zij, voordat zij een definitief standpunt inneemt, op de hoogte wil komen van de uitslag van het röntgenonderzoek. Voorts is in de brief duidelijk vermeld dat wanneer de uitslag van de röntgenfoto bekend is ASR opnieuw informatie zal opvragen bij Van Aanholt. Weliswaar is ook vermeld dat de medisch adviseur haar arbeidsongeschikt acht in de klasse 25-35%, waarbij een uitkering van 30% hoort, maar daarbij is specifiek opgenomen ‘op basis van de nu bekende medische informatie’. Naar het oordeel van de rechtbank kon [eiseres] gelet op het geheel van de brief, en tegen de achtergrond van de brief van 3 februari 2009 van ASR en het bezwaar daartegen van [eiseres] bij brief van 4 februari 2009, er dan ook niet vanuit gaan dat de uitslag van het röntgenonderzoek (met terugwerkende kracht) geen invloed meer op het percentage arbeidsongeschiktheid zou kunnen hebben. 

4.14.  De stelling voorts van [eiseres] dat de bevindingen van Van Aanholt geen reden zijn om de uitkering te stoppen omdat er op dat moment geen andere nieuwe medische informatie was, kan evenmin slagen. Van Aanholt schrijft weliswaar op 20 mei 2009 dat hij op dat moment niet kan mededelen hoe het met [eiseres] gaat omdat haar laatste bezoek op 16 februari 2009 is geweest maar hij geeft wel degelijk nieuwe informatie namelijk de uitslag van het röntgenonderzoek, in afwachting waarvan ASR, zoals hiervoor aan de orde, haar definitieve standpunt wilde bepalen. 

4.15.  Het feit dat ASR na haar brieven van 3 februari 2009 en 30 maart 2009 de uitkering heeft doorbetaald in afwachting van de uitslag van het röntgenonderzoek leidt er dan ook niet toe dat ASR per 8 juni 2009 de uitkering niet meer heeft mogen stopzetten, maar getuigt naar het oordeel van de rechtbank juist van de vereiste zorgvuldigheid bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. 

4.16.  Voorts heeft [eiseres] er ter zitting op gewezen dat zij na de behandeling van Van Aanholt steeds onder behandeling is geweest en dat ten tijde van de zitting er op korte termijn een afspraak gepland stond bij een schouderspecialist. Zij heeft verzocht de visie van deze schouderdeskundige bij de beoordeling in deze procedure mee te nemen. 

4.17.  De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding - [eiseres] heeft daarvoor onvoldoende aanknopingspunten aangereikt – om een (ten tijde van de zitting) nog toekomstige visie van een nieuwe behandeld arts in de beoordeling te betrekken. Gelet op het tijdsverloop sinds juni 2009 heeft [eiseres] voldoende gelegenheid gehad zich door artsen te laten onderzoeken over de mate van arbeidsongeschiktheid in juni 2009. Daar komt bij dat [eiseres], tegenover de stelling van ASR dat nu de polis per 1 april 2008 wegens bedrijfsbeëindiging is geroyeerd de operatie van maart 2010 geen nieuwe claim kan opleveren, niet heeft gesteld waarom een toekomstige diagnose of (mogelijke) operatie in 2011 wel een nieuwe claim kan opleveren. In artikel 13 van de polisvoorwaarden is het recht op uitkering na beëindiging van de verzekering geregeld maar zonder nadere toelichting van [eiseres] op dit punt is de tekst van artikel 13 zelf onvoldoende om [eiseres] tot bewijslevering toe te laten voor een (mogelijke toekomstige door [eiseres] in te roepen) nieuwe claim op de polis. 

4.18.  De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat ASR op zorgvuldige wijze en in overeenstemming met de polisvoorwaarden heeft vastgesteld dat de beperkingen per 8 juni 2009 van [eiseres] niet van dien aard zijn dat zij voor ten minste 25% ongeschikt moet worden geacht tot het verrichten van werkzaamheden noodzakelijk voor het exploiteren van een snackbar. Dat sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis is dus niet komen vast te staan. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.  LJN BU5306

Joomla SEF URLs by Artio