Hof 's-Hertogenbosch 130312 werkgever was gerechtigd de suppletie op de WAO-uitkering te staken; beoordeling 4 tegenstrijdige deskundigenberichten

 

Hof 's-Hertogenbosch 130312 werkgever was gerechtigd de suppletie op de WAO-uitkering te staken; beoordeling 4 tegenstrijdige deskundigenberichten

21.5.4. Het hof acht de motivering van de deskundige [B.] en die van de deskundige [C.] in hun voormelde rapportages (bezien in onderlinge samenhang) overtuigend. Het hof neemt dan ook hun bevindingen over en acht zich door de rapportages van deze beide deskundigen voldoende voorgelicht. In de onderdelen 21.5.11 e.v. zal nader op deze rapportages worden ingegaan. 
De stelling van [X.] dat de deskundige [B.] vooringenomen is, wordt verworpen op grond van het volgende. Allereerst verdient opmerking dat de publicatie van het interview met [B.] in NRC Handelsblad d.d. 7 juni 2001 waarin [B.] zou hebben gezegd: “Medische arbeidsongeschiktheid bestaat niet. Alleen van iemand in coma kan je met zekerheid zeggen dat die niet kan werken”, niet is overgelegd. Wel komt dat citaat voor in een (als een deel van productie 53 bij memorie van grieven overgelegde) publicatie van drs. [G.], beleidsmedewerker werk en inkomen van de Stichting Pandora, in “Deviant maart 2004, nr. 40”. Het hof acht het citaat van onvoldoende betekenis, enerzijds omdat niet duidelijk is in welke context [B.] deze uitlating zou hebben gedaan en anderzijds omdat het onderhavige geschil niet betrekking heeft op de vraag of [X.] arbeidsongeschikt was (dat staat immers vast), maar om de vraag of [X.] in staat was aan re-integratie mee te werken. De overige als productie 53 overgelegde publicaties, die [X.] niet, althans onvoldoende, heeft toegelicht, acht het hof eveneens van onvoldoende betekenis. 
Verder heeft [X.] aangevoerd dat enig daadwerkelijk onderzoek ten aanzien van [X.] zelf door [B.] niet is uitgevoerd, dat aan zijn rapportage slechts een oppervlakkig en kort gesprek tussen [B.] en [X.] ten grondslag ligt, en dat de zeer uitgebreide reactie van haar advocaat en die van haarzelf (producties 54 en 55 bij memorie na deskundigenbericht) niet in de rapportage van [B.] zijn verwerkt en ook niet zijn bijgevoegd. Ook dat betoog faalt. Immers, het is aan de deskundige om te bepalen op welke wijze hij zijn onderzoek uitvoert. Bovendien heeft [B.] in zijn e-mail van 30 oktober 2010 (productie 55 bij memorie na deskundigenbericht) en in zijn definitieve rapport (pagina’s 27 e.v.) ervan blijk gegeven dat hij heeft kennisgenomen van vorenbedoelde reacties van (de advocaat van) [X.]. Dat de reacties niet in de rapportage zijn opgenomen en evenmin zijn bijgevoegd, acht het hof van onvoldoende belang. Dit doet naar het oordeel van het hof niet af aan de overtuigendheid van de rapportage van [B.] (in samenhang met de rapportage van [C.]). Voorts begrijpt het hof dat [B.] in die reacties geen aanleiding heeft gezien om zijn concept-rapport overeenkomstig de wens van [X.] aan te passen. Ten slotte zijn onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken die tot het oordeel kunnen leiden dat het gesprek met [X.] en/of het onderzoek van [B.] zodanig kort en/of onvolledig is/zijn geweest, dat reeds daarom aan de rapportage van [B.] moet worden voorbijgegaan. 
Het hof passeert derhalve de bezwaren van [X.] tegen (de zienswijze van) de deskundige [B.]. 
Het hof volgt de zienswijze van de deskundigen [A.] en [D.] niet, en overweegt daartoe het volgende. 
21.5.5. Allereerst wijst het hof op de “Toelichting bij het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis”, die door [X.] als bijlage 8 bij productie 54 bij memorie na deskundigenbericht is overgelegd. Onder punt 4.4 betreffende “Diagnose”, op pagina 10, wordt een toelichting gegeven op het classificatiesysteem DSM-IV, van welk systeem de deskundigen [A.] en [D.] (blijkens het hiervoor onder 21.5.1 weergegeven citaat) melding hebben gemaakt. In die toelichting is wat de dysthyme stoornis betreft het volgende vermeld: 
“De dysthyme stoornis kan beschouwd worden als een milde chronische depressieve stoornis die niet voldoet aan alle criteria die nodig zijn voor het stellen van de diagnose depressieve stoornis. Het kernsymptoom van de dysthyme stoornis is: - depressieve stemming, het grootste deel van de dag aanwezig, meer dagen wel dan niet, gedurende ten minste twee jaar. Daarbij moeten tevens twee of meer van de volgende bijkomende kenmerken aanwezig zijn: 
- slechte eetlust of te veel eten 
- slapeloosheid of overmatig slapen 
- weinig energie of moeheid 
- gering gevoel van eigenwaarde 
- slechte concentratie of besluiteloosheid 
- gevoelens van hopeloosheid. 
Een dysthyme stoornis dient niet onderschat te worden. Met name door het chronische karakter kan de stoornis ernstige gevolgen hebben voor het sociaal functioneren. De prognose wordt slechter naarmate de stoornis langer duurt. 
Als een depressieve stoornis in ernst afneemt en niet meer aan alle criteria voldoet, wordt niet gesproken van een dysthyme stoornis, maar van een onvolledig herstelde depressie. (…).” 

21.5.6. Volgens de deskundigen [A.] en [D.] lijdt [X.] aan een ernstige dysthyme stoornis. Die diagnose is, zoals ook de deskundige [B.] in zijn rapport aangeeft, niet te rijmen met voormelde uitleg van het begrip “dysthyme stoornis” dat duidt op een milde (chronische) depressieve stoornis. 
In het rapport van de deskundigen [A.] en [D.] zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden om de depressie van [X.] als “ernstig” te kwalificeren. Het hof volgt de door [A.] en [D.] gestelde diagnose daarom niet. 
In het onderhavige geval moet naar het oordeel van het hof uitgegaan worden van een dysthyme stoornis dan wel een onvolledig herstelde depressie bij [X.], zoals aangegeven door de deskundige [B.]. Het hof merkt op dat [X.] na haar (eenmalig) consult van psychiater [H.] in juni 2004 geen psychologische of psychiatrische behandeling heeft ondergaan, welk feit het standpunt van [B.] dat er geen sprake is van een hulpvraag of van een overtuigende lijdensdruk ondersteunt. 

21.5.7. Niet valt in te zien dat [X.] door voormelde dysthyme stoornis en/of onvolledig herstelde depressie niet in staat was om in 2004 of in 2005 mee te werken aan een re-integratietraject. Dienaangaande zijn in het rapport van de deskundigen [A.] en [D.] onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Zij concluderen weliswaar dat [X.] “vanwege medische beperkingen” niet in staat was (en is) deel te nemen aan een re-integratietraject, maar geven niet aan waaruit die beperkingen hebben bestaan. 
Voorts valt zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet in te zien waarom [X.] eerst behandeld zou moeten worden, alvorens zij in staat zou zijn haar medewerking aan een re-integratietraject te verlenen. Bovendien blijkt uit het onder 21.5.12 geciteerde rapport van de deskundige [C.] dat het re-integratietraject van Top Care altijd start met een behandeling op meerdere terreinen. [A.] en [D.] hebben hun desbetreffend oordeel onvoldoende onderbouwd. Ook hebben zij niet aangegeven welke behandeling [X.] zou kunnen ondergaan. Dit onderdeel van het rapport is dan ook onvoldoende onderbouwd. 

21.5.8. Ook maken de deskundigen [A.] en [D.] melding van “het zich intussen alsmaar verder verdiepende conflict met Dactylo”, dat er volgens hen toe heeft geleid dat de depressieve klachten van [X.] verder in ernst zijn toegenomen. Het hof acht die passage van onvoldoende belang, nu weliswaar tussen partijen het onderhavige geschil is gerezen met betrekking tot de re-integratie van [X.], maar voor het overige geen sprake is geweest van een (arbeids)conflict tussen [X.] en Dactylo. Dit onderdeel van het rapport acht het hof onjuist, in ieder geval onvoldoende onderbouwd. 

21.5.9. Ten slotte vermelden de deskundigen [A.] en [D.] in hun rapport dat een adequate behandeling van de depressie van [X.] “niet heeft plaatsgevonden, zeker wanneer men kijkt naar datgene wat Top Care als ondersteuningsmethodiek gebruikte (de tijd nemen, voetenbadje, bewust waarnemen met zintuigen, siesta houden; zie Bijlage 1)”. 
Genoemde Bijlage 1 is het lijstje onder het kopje “10 Tips om bij te tanken”, welk lijstje aan de orde is geweest bij een intakegesprek van [X.] bij Top Care. Uit hun rapport maakt het hof op dat [A.] en [D.] het instituut Top Care niet kennen, althans zij hebben van het tegendeel geen blijk gegeven. Nu zij hun oordeel over de behandelmethode van Top Care slechts baseren op genoemd lijstje, kan dit niet als juist worden aanvaard. Ook op dit punt is het rapport onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd. 

21.5.10. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat het rapport van [A.] en [D.] onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd. 

21.5.11. Blijkens het rapport van de deskundige [B.] was [X.] in staat om mede te werken aan een re-integratietraject. Over het traject van Top Care (welk instituut hij niet kent) heeft hij zich niet uitgelaten. 

21.5.12. De deskundige [C.] is wel bekend met Top Care en heeft ervaring met Top Care opgedaan. Zij schrijft daarover in haar rapport (pagina 40 laatste twee alinea’s en pagina 41 bovenaan): 

“In ieder geval blijkt uit de informatie van en over dit instituut dat we te maken hebben met methoden en behandelwijzen die (wetenschappelijk) getoetst en onderzocht zijn, ondermeer door de Universiteit Limburg. Ook blijkt de diagnosegroep, waartoe betrokkene behoorde (psychische klachten) wel degelijk tot de doelgroep te behoren. De Polyklinische Revalidatie wordt bovendien onder leiding van een revalidatiearts verricht en men werkt zo nodig samen met partijen in de eerste- en tweedelijns gezondheidszorg, zowel in binnen- als buitenland, zo geeft men aan. 
Men mag van een dergelijke setting verwachten dat diagnoses juist worden gesteld en dat hiernaar wordt gehandeld. Het traject, dat gericht is op werkhervatting en herstel, start altijd met behandeling op meerdere terreinen. Men moet er ook rekening mee houden dat de werkhervatting, waarover men spreekt (als haalbaar na een aantal weken), niet inhoudt dat men dan weer volledig aan het werk gaat, maar wel dat er een eerste stap richting werk wordt gezet. Afhankelijk van de inschatting van de behandelaars kan dat gaan van een kop koffie drinken, wennen aan het werk, bespreken wat men aan taken zou aankunnen tot het effectief starten in aangepaste taken, bijvoorbeeld 2x1 à 2 uren per week. Hiermee wil men de link leggen naar en met arbeid, vanuit de achterliggende idee dat werkhervatting mee het herstel bevordert (…). Dat is de werkwijze die ik meermaals meemaakte. 
Niet uitgesloten kan worden dat in de maatgerichte professionele aanpak van het instituut (onder leiding van een revalidatiearts), indien betrokkene niet zo snel was uitgevallen in het traject, men psychiatrische of psychotherapeutische behandeling (voor zover niet aanwezig in de multidisciplinaire aanpak) vanuit de tweede lijn had ingeschakeld. In ieder geval is het niet correct om het instituut te vereenzelvigen met het lijstje ’10 tips om bij te tanken’dat psychiater [A.] als bijlage bij zijn rapport heeft gevoegd.”(…). 

21.5.13. Het hof acht het hiervoor geciteerde deel van het rapport van de deskundige [C.], dat door [X.] niet, althans onvoldoende is weersproken, overtuigend. 

21.5.14. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [X.] in de periode april 2004 tot en met augustus 2004, danwel in april 2005, ten tijde van de schorsing van de procedure in kort geding, alsmede in de periode na april 2005, vanwege medische beperkingen niet in staat was deel te nemen aan een re-integratietraject dat tot haar terugkeer in de arbeidsparticipatie kon c.q. kan leiden, al dan niet bij Dactylo. 
Integendeel, op basis van de rapporten van de deskundigen [B.] en [C.] is het hof van oordeel dat [X.] daartoe wel in staat was. 
Dat niet gegarandeerd kan worden dat eventuele medewerking van [X.] aan het re-integratietraject van Top Care of enig ander, door haar gekozen, re-integratietraject, succesvol zou zijn verlopen, is evident. Evenmin acht het hof het relevant of bij Dactylo destijds passend werk voor [X.] beschikbaar was; dat stadium was immers nog niet aan de orde. Maar [X.] had in ieder geval moeten proberen om aan het re-integratietraject van Top Care deel te nemen. Weliswaar heeft [X.] twee gesprekken, laatstelijk op 8 april 2004, bij Top Care gevoerd in verband met het door Dactylo beoogde re-integratietraject, maar dit kan niet als een serieuze poging van [X.] worden gezien om mee te werken aan dat traject. Immers, zij heeft zich aanstonds negatief uitgelaten over Top Care en voortijdig (bij brief van 11 april 2004) aan Dactylo laten weten dat het intake- en evaluatiegesprek bij Top Care een negatieve invloed zou hebben gehad op haar fysieke en psychische gezondheid. Dat laatste is, zoals blijkt uit de deskundigenberichten van [B.] en [C.], onjuist. Bovendien had [X.] naar verwachting destijds de mogelijkheid om tijdens het re-integratietraject van Top Care een psychiatrische of psychotherapeutische behandeling te ondergaan, zoals [C.] in haar rapport heeft aangegeven. Door niet mee te werken aan het re-integratietraject van Top Care heeft [X.] zichzelf die mogelijkheid ontnomen. 
In het jaar 2005 is de procedure in kort geding, die [X.] tegen Dactylo had aangespannen, geschorst geweest. De vordering van [X.] (die bij vonnis van 27 april 2005 is afgewezen) strekte ertoe dat Dactylo haar (in ieder geval) gedurende vier maanden niet onder druk zou zetten om tot re-integratie te komen. Tijdens die schorsing en ook daarna heeft [X.] haar onjuiste standpunt gehandhaafd dat zij vanwege medische beperkingen niet in staat was om aan re-integratie mee te werken. Van onaanvaardbare druk van de zijde van Dactylo is het hof niet gebleken. 
Het hof is, gezien dit een en ander, van oordeel dat [X.] door haar negatieve/weigerachtige houding zelf het conflict met Dactylo in het leven heeft geroepen en in stand heeft gehouden. Dat zij in die houding werd gesteund door haar huisarts, acht het hof van ondergeschikt belang, nu zowel de bedrijfsarts [F.] in het voorjaar 2004 (blijkens onderdeel 4.1.9, pagina 5, van het tussenarrest van 18 september 2007) als de arbeidsdeskundige [I.] van het UWV (blijkens onderdeel 4.7.3.2, pagina 17, van dat tussenarrest) in het voorjaar 2004 en in de periode daarna, tot juni 2005, (terecht) het standpunt hebben ingenomen dat [X.] in staat was om deel te nemen aan het re-integratietraject van Top Care. 

21.5.15. De beantwoording van de onder 21.1 sub b) weergegeven vraag acht het hof, gelet op het vorenstaande, niet meer van belang. Daarop wordt daarom niet meer ingegaan. 

21.5.16. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de eis van Dactylo dat [X.] zou meewerken aan het re-integratietraject van Top Care redelijk en niet prematuur was. 
Nu [X.] zonder deugdelijke grond heeft geweigerd aan het re-integratietraject van Top Care, of enig ander re-integratietraject, mee te werken, was Dactylo gerechtigd de suppletie op de WAO-uitkering van [X.] per 1 september 2004 te staken en gestaakt te houden. 

21.5.17. Daaruit volgt dat ook grief IV (voor het overige), alsmede de grieven VI (voor het overige), VII, VIII, en IX (voor het overige) falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. 

21.5.18. [X.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Dactylo gevallen, worden veroordeeld. Onder deze kosten worden begrepen de kosten van de drie voormelde deskundigenberichten ad in totaal € 21.124,79. LJN BV9123

Joomla SEF URLs by Artio